ECLI:NL:RVS:2014:57

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
201304160/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek gebruik bedrijfswoningen als burgerwoning te Amersfoort

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten A en B tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 25 maart 2013 hun beroep ongegrond verklaarde. De appellanten hadden handhavend opgetreden tegen het gebruik van drie bedrijfswoningen in Amersfoort als burgerwoning. De besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort om niet handhavend op te treden, dateren van 30 januari en 21 februari 2012. De rechtbank oordeelde dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het gebruik als burgerwoning onder de beschermende werking van het overgangsrecht viel, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 december 2013 behandeld. De appellanten stelden dat het college ten onrechte het overgangsrecht toepaste en dat het gebruik van de woningen in strijd was met het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelde dat het college inderdaad niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het gebruik als burgerwoning niet in strijd was met het bestemmingsplan ten tijde van de inwerkingtreding van het facetbestemmingsplan. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het gebruik van de woningen als burgerwoning voortgezet kon worden onder het overgangsrecht.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de onderbreking van het gebruik van de woning aan [locatie 2] niet leidde tot verval van de aanspraak op het overgangsrecht. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de intentie om het gebruik voort te zetten aanwezig was, ondanks de onderbreking van 8,5 maanden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 januari 2014.

Uitspraak

201304160/1/A1.
Datum uitspraak: 15 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A] en [appellante B], beide gevestigd te Weesp,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 maart 2013 in zaak nr. 12/2645 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 30 januari 2012 en 21 februari 2012 heeft het college de verzoeken van [appellante B] onderscheidenlijk [appellante A] om handhavend op te treden tegen het gebruik als burgerwoning van de bedrijfswoningen aan [locatie 1], [locatie 2] en [locatie3] te Amersfoort afgewezen.
Bij besluit van 26 juni 2012 heeft het college het door [appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de bewoners van de woningen aan [locatie 1], [locatie 2] en [locatie3] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. F. Frank, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Maaijen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord de bewoners van [locatie 1], [locatie 2] en [locatie3], verschenen in de persoon van [belanghebbende A] ([locatie 1]) en [belanghebbende B] en [belanghebbende C] ([locatie 3]) en bijgestaan door mr. M.J. Smaling.
Overwegingen
1. Ingevolge het ter plaatse ten tijde van het besluit op bezwaar geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan Isselt" (hierna: het Uitbreidingsplan) rust op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie3] de bestemming "Industrieterrein".
Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften mogen op de als zodanig bestemde gronden slechts fabrieken, werkplaatsen, pakhuizen, magazijnen, garages, kantoren en dergelijke voor industrie, handel en nijverheid bestemde gebouwen worden opgericht.
Tevens gold ter plaatse het op 29 december 2003 in werking getreden "Facet-bestemmingsplan Gebruiksbepalingen en Seksinrichtingen".
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de van het facetbestemmingsplan deel uitmakende voorschriften is het verboden de in het plan begrepen gronden en opstallen te (laten of doen) gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens deze voorschriften ten aanzien van het gebruik van deze gronden bepaalde.
Ingevolge het vierde lid mag gebruik van gronden, bestaande gebouwen, bouwwerken en andere werken, zoals ten tijde van het van kracht worden van dit plan bestaat en dat in strijd is met het plan, worden voortgezet en/of gewijzigd, mits door die wijziging de strijdigheid met het plan niet wordt vergroot.
2. De verzoeken om handhaving en de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 30 januari 2012 en 21 februari 2012 tot weigering om handhavend op te treden, hebben betrekking op het gebruik van drie woningen die in 1974 zijn gebouwd als dienstwoningen bij de destijds ter plaatse opgerichte rioolwaterzuiveringsinstallatie. In 1984 en 1986 heeft de provincie Utrecht, als eigenaar van de rioolwaterzuivering, de woningen verkocht aan particulieren. Niet in geschil is dat de woningen sindsdien in gebruik zijn als burgerwoning. [appellant] heeft verzocht om handhaving van het bestemmingsplan omdat het gebruik als burgerwoning een ernstige beperking van de bedrijfsvoering van het aan de [locatie 4] gevestigde bedrijf tot gevolg heeft.
Het college heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat het niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen het gebruik als burgerwoning, omdat dit gebruik onder de beschermende werking valt van het in artikel 18, vierde lid, van het facetbestemmingsplan opgenomen overgangsrecht.
3. Anders dan het college ter zitting bij de Afdeling heeft gesteld, leidt de omstandigheid dat inmiddels een nieuw bestemmingsplan in werking is getreden, waarin de woningen als zodanig zijn bestemd, niet tot het oordeel dat [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Tegen het bestemmingsplan is beroep ingesteld, zodat het nog niet onherroepelijk is, terwijl een eventuele vernietiging van het bestemmingsplan niet noodzakelijkerwijs tot gevolg zal hebben dat ter plaatse geen planologisch regime meer geldt, nu de Afdeling in dat geval een voorlopige voorziening kan treffen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het overgangsrecht als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van het facetbestemmingsplan niet van toepassing is en het college derhalve wel bevoegd is om over te gaan tot handhavend optreden. Hiertoe voert [appellant] aan dat het college voor de toepassing van het overgangsrecht ten onrechte niet de datum van inwerkingtreding van het uitbreidingsplan, maar de datum van inwerkingtreding van het facetbestemmingsplan als peildatum heeft gehanteerd. Het in artikel 18, eerste lid, van het facetbestemmingsplan opgenomen gebruiksverbod is in dit geval wel van toepassing op het gebruik van de woningen, nu artikel 18 is geïncorporeerd in het uitbreidingsplan en daarvan onlosmakelijk onderdeel uitmaakt, zodat met de woorden "dit plan" in het vierde lid het uitbreidingsplan wordt bedoeld en niet het facetbestemmingsplan, aldus [appellant]. Voorts voert [appellant] aan dat geen beroep op de overgangsbepaling kan worden gedaan, omdat het college het gebruik als burgerwoning niet heeft kunnen wraken, nu dit gebruik niet uiterlijk waarneembaar was.
4.1. Vast staat dat het uitbreidingsplan geen gebruiksverbod bevat en het voorheen in de verscheidene Bouwverordeningen van de gemeente Amersfoort opgenomen verbod tot het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen in afwijking van de bestemming, is vervallen met de inwerkingtreding van de Bouwverordening Amersfoort 1999. Dat betekent dat het gebruik als burgerwoning vanaf dat moment tot aan de inwerkingtreding van het facetbestemmingsplan in 2003 niet was verboden. Niet in geschil is voorts dat het gebruik als burgerwoning in strijd is met het gebruiksvoorschrift in artikel 18, eerste lid, van het facetbestemmingsplan.
4.2. Artikel 18 van het facetbestemmingsplan moet worden begrepen naar de bedoeling van de facetplanwetgever en niet naar de bedoeling van de uitbreidingsplanwetgever. Gelet op de tekst van artikel 18, vierde lid, van het facetbestemmingsplan en de aard van de bepaling, wordt met de woorden "dit plan" en "het plan" verwezen naar het facetbestemmingsplan. De door [appellant] voorgestane uitleg zou betekenen dat met terugwerkende kracht tot 1964 een gebruiksverbod aan het uitbreidingsplan zou worden toegevoegd, hetgeen in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Bovendien heeft met het opnemen van een gebruiksverbod in de verschillende bouwverordeningen tot 1999 een gebruiksverbod voor het uitbreidingsplan gegolden. Het is niet nodig en evenmin gewenst daarnaast via deze uitleg voor die periode een tweede gebruiksverbod voor het uitbreidingsplan aan te nemen.
Nu het vierde lid erin voorziet dat het ten tijde van het van kracht worden van het facetbestemmingsplan bestaand gebruik, dat in strijd is met het facetbestemmingsplan mag worden voortgezet en het in het eerste lid opgenomen gebruiksverbod in zoverre buiten toepassing stelt, heeft de rechtbank, zij het op andere gronden, terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het gebruik van de dienstwoningen als burgerwoning na de inwerkingtreding van het facetbestemmingsplan verboden is.
Slechts indien het bestaande gebruik is gewraakt en ook rechtens kon worden gewraakt, kan een beroep op de overgangsbepaling worden verhinderd. Van zodanige wraking kan slechts sprake zijn indien het desbetreffende gebruik in strijd was met het tot de peildatum geldende planologische regime en het college tijdig heeft aangegeven niet in dat strijdige gebruik te zullen berusten. Nu het gebruik als burgerwoning ten tijde van de inwerkingtreding van het facetbestemmingsplan niet in strijd was met het uitbreidingsplan, omdat hierin geen gebruiksverbod was opgenomen en ook anderszins geen planologisch gebruiksverbod gold, kon het gebruik rechtens niet worden gewraakt.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van de woning aan de [locatie 2] zodanig lang onderbroken is geweest, dat de aanspraak op het overgangsrecht is komen te vervallen.
5.1. Vast staat dat het gebruik van de woning aan de [locatie 2] van 31 mei 2010 tot 18 februari 2011 onderbroken is geweest. Een onderbreking van het gebruik betekent op zichzelf nog niet dat dit gebruik na hervatting ervan, voor de toepassing van het overgangsrecht niet langer is aan te merken als voortgezet gebruik. Of daarvan sprake is hangt af van de duur en de oorzaak van de onderbreking en de door betrokkene getoonde intentie het gebruik voort te zetten. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de onderbreking van het gebruik van de woning gedurende 8,5 maanden aan voortzetting van dat gebruik onder overgangsrecht in de weg staat. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat op grond van de stukken aannemelijk is geworden dat de onderbreking verband hield met de verkoop van de woning na het overlijden van de voormalige bewoner en dat betrokkenen nimmer de intentie hebben gehad om de woning anders dan als burgerwoning te gebruiken. Nu een periode van 8,5 maanden niet ongebruikelijk lang is en de woning in deze periode niet op andere wijze is gebruikt, is sprake van voortzetting van het op de peildatum van het overgangsrecht bestaande gebruik. Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Deen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014
604.