201306283/1/R4.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,
en
de raad van de gemeente Midden-Delfland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Hooipolder en Kerkpolder-oost 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door T.W.P. van den Berg, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. De raad betoogt dat het beroep van [appellant] niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het niet steunt op een binnen de termijn ingebrachte zienswijze. Weliswaar heeft [appellant] binnen de termijn een zienswijze naar voren gebracht, maar daarin is de thans in beroep bestreden bestemming niet bestreden. Eerst in een na de termijn ingediende zienswijze heeft [appellant] gesteld dat hij zich niet met de toegekende bestemming kan verenigen en een woonbestemming wenst.
2. Het beroep van [appellant] is gericht tegen de bestemming "Bedrijf - Uit te werken", alsmede de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - te handhaven bebouwing" en "Wro - wijzigingsgebied" die zijn toegekend aan zijn perceel met adres [locatie A]. [appellant] kan zich er niet mee verenigen dat niet, overeenkomstig het bestaande gebruik, de bestemming "Wonen" is toegekend. Hij betoogt dat de bestemmingsregeling rechtsonzeker is, aangezien hij niet weet of hij het door hem uitgeoefende woongebruik mag voortzetten. Onzeker is immers of de bedrijfsbestemming wordt uitgewerkt, of dat de bestemming ter plaatse van zijn perceel met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt gewijzigd in een woonbestemming. [appellant] betoogt dat de rechtszekerheid vereist dat in ieder geval de bestaande woningen in overeenstemming met het bestaande gebruik worden bestemd, temeer daar niet te verwachten valt dat de bestemming "Bedrijf" op zijn perceel binnen de planperiode kan worden gerealiseerd. Anders dan de raad stelt, biedt de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - te handhaven bebouwing" met hetgeen daarover is bepaald in de planregels volgens [appellant] niet voldoende zekerheid, aangezien deze enkel ziet op bebouwing, en niet op het gebruik daarvan.
2.1. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
2.2. Het ontwerpplan is op vrijdag 21 december 2012 ter inzage gelegd. Ingevolge artikel 3:16, eerste lid, van de Awb bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken. Ingevolge het tweede lid vangt de termijn aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd. De termijn voor het indienen van zienswijzen eindigde derhalve op donderdag 31 januari.
2.3. [appellant] heeft op 11 januari 2013 een zienswijze naar voren gebracht, waarin hij te kennen heeft gegeven dat in het plan ter plaatse van zijn perceel, [locatie A], dient te worden opgenomen: "specifieke bouwaanduiding - te handhaven bestaande bebouwing". Later heeft hij een aanvullende zienswijze ingediend waarin hij heeft te kennen gegeven een woonbestemming te wensen. Deze aanvullende zienswijze is gedateerd 1 februari 2013, op welke datum de termijn voor het indienen van zienswijzen was verstreken.
2.4. Vast staat dat de door [appellant] gewenste bouwaanduiding reeds in het ontwerpplan was opgenomen en ook in het vastgestelde plan. In de zienswijze kan niet worden gelezen dat hij zich met de toegekende bestemming, waaronder de door hem gewenste aanduiding, niet zou kunnen verenigen. Gelet daarop heeft [appellant] geen zienswijze naar voren gebracht die is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Uit te werken", alsmede de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - te handhaven bebouwing" en "Wro - wijzigingsgebied" ter plaatse van [locatie A]. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan hem dat hem redelijkerwijs niet kan worden verweten.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Wiel w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
539-783.