ECLI:NL:RVS:2014:557

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
201306170/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor het kappen van naaldbomen in Hilvarenbeek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 17 mei 2013 een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek heeft vernietigd. Het college had op 16 februari 2012 een omgevingsvergunning verleend aan [appellant sub 2] voor het kappen van drie naaldbomen op een perceel in Hilvarenbeek. Na bezwaar van [wederpartij] heeft het college op 11 september 2012 het bezwaar ongegrond verklaard, maar de vergunning beperkt tot het kappen van twee bomen. De rechtbank oordeelde dat het college een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep van het college en [appellant sub 2]. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 januari 2014 behandeld. De rechtbank had geoordeeld dat de herplantplicht onvoldoende was, maar de Afdeling oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de herplant voldoende compensatie biedt voor de kap van de bomen. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van [wederpartij] ongegrond. Tevens wordt het griffierecht aan [appellant sub 2] terugbetaald.

Uitspraak

201306170/1/A1.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek,
2. [appellant sub 2], wonend te Hilvarenbeek,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 mei 2013 in zaak nr. 12/5903 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Hilvarenbeek,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2012 heeft het college aan [appellant sub 2] omgevingsvergunning verleend voor het kappen van drie naaldbomen op het perceel [locatie] te Hilvarenbeek.
Bij besluit van 11 september 2012 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, bepaald dat de omgevingsvergunning ziet op het kappen van twee naaldbomen en dat besluit voor het overige gehandhaafd.
Bij uitspraak van 17 mei 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 september 2012 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Morel en ir. C.M.M. Cattenstart, beiden werkzaam bij de gemeente, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. E.T. Stevens, zijn verschenen. Na schorsing van de zitting is [wederpartij] verschenen en is zij buiten bezwaren van partijen en in hun tegenwoordigheid gehoord.
Overwegingen
1. De aan het besluit van 11 september 2012 ten grondslag liggende gewijzigde aanvraag om omgevingsvergunning ziet op het kappen van één naaldboom in de voortuin en één naaldboom in de achtertuin. De bomen zijn reeds gekapt.
2. Ingevolge artikel 4:11a, eerste lid, van de Algemeen Plaatselijke Verordening van de gemeente Hilvarenbeek 2010 is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4:11c, eerste lid, kan het bevoegd gezag de vergunning om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen op grond van:
a. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
b. de vitaliteit van de houtopstand;
c. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
d. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
e. bijzondere natuur- en/of milieuwaarde van de houtopstand;
f. de waarde van de houtopstand voor dorpsschoon;
g. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Ingevolge het tweede lid worden de onder het eerste lid genoemde waarden getoetst door middel van een cultuurtechnische beoordeling. De waarde van de houtopstand wordt gezet tegen de mate van overlast. Er wordt vervolgens beoordeeld of er een vergunning verleend wordt.
Ingevolge artikel 4:11e, eerste lid, kan tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften behoren, het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.
3. Bij het besluit van 11 september 2012 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de twee forse naaldbomen op het perceel vanwege hun omvang en de daarmee samenhangende groenbeleving waarde hebben voor het dorpsschoon. Dit standpunt heeft het college onder meer gebaseerd op de cultuurtechnische beoordeling van 2 januari 2012, uitgevoerd door medewerkers van de gemeente. Volgens die beoordeling dient ter compensatie van de kap van de bomen een herplantplicht opgelegd te worden waaraan de voorwaarde dient te worden verbonden dat er forse exemplaren terugkomen. Bij het besluit van 11 september 2012 heeft het college aan [appellant sub 2] een herplantplicht opgelegd overeenkomstig het herinrichtingsplan van [naam persoon] van februari 2012. Het plan voorziet onder meer in de herplanting van vijf Carpinus betulus (hierna: haagbeuken) en in de aanplant van vijf struiken Amelanchier lamarckii (hierna: krentenboompjes).
4. [appellant sub 2] en het college betogen dat de rechtbank het besluit van 11 september 2012 ten onrechte heeft vernietigd. Daartoe voeren zij aan dat het herinrichtingsplan, dat voorziet in de herplant van tien bomen, ruim voldoende compensatie biedt voor de kap van twee bomen. In dat verband wijzen zij erop dat de rechtbank de haagbeuk als voldoende fors exemplaar heeft aangemerkt als bedoeld in de cultuurtechnische beoordeling van 2 januari 2012. [appellant sub 2] wijst er voorts op dat het herinrichtingsplan is opgesteld ter compensatie van de kap van drie bomen, terwijl het besluit van 11 september 2012 ziet op de kap van twee bomen.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat de afmetingen van de bomen ten behoeve van het herinrichtingsplan, zoals die zijn weergegeven in het besluit van 11 september 2012, niet correct zijn. Het college heeft ter zitting van de rechtbank, hetgeen het ter zitting van de Afdeling heeft herhaald, uiteengezet dat de haagbeuken een hoogte bereiken van 8 m tot 16 m en de krentenboompjes een hoogte van 5 m tot 8 m. De rechtbank heeft deze afmetingen in aanmerking genomen en heeft overwogen dat alleen de haagbeuken als voldoende forse exemplaren aangemerkt kunnen worden. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank in strijd gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) door de krentenboompjes als voldoende compensatie te beschouwen.
Anders dan de rechtbank is de Afdeling, gelet op de hier aan de orde zijnde terughoudende wijze van toetsing door de rechter, van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kap van de twee naaldbomen met de uitvoering van het herinrichtingsplan voldoende wordt gecompenseerd en dat het college de in geding zijnde herplantplicht in redelijkheid als voorwaarde aan de omgevingsvergunning heeft kunnen verbinden. Daarbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat het herinrichtingsplan onder meer voorziet in de herplant van forse bomen, als bedoeld in de cultuurtechnische beoordeling. Dat het herinrichtingsplan niet alleen voorziet in herplant van forse bomen, maakt niet dat het college daarmee een onvoldoende invulling aan de herplantplicht heeft gegeven. Het standpunt van [wederpartij] dat met de gekozen inrichting onvoldoende groenbeleving kan worden bereikt kan, wat daarvan ook zij, evenmin tot dit oordeel leiden. Geen aanknopingspunten zijn aanwezig voor het oordeel dat het college alleen omgevingsvergunning mocht verlenen onder de voorwaarde dat bomen worden herplant die dezelfde hoogte bereiken als de - inmiddels gekapte - bomen op het perceel.
Het betoog slaagt.
5. Nu het betoog van het college slaagt, wordt niet toegekomen aan een bespreking van het betoog dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden.
6. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 11 september 2012, voor zover dat nog bespreking behoeft, behandelen.
7. In het betoog van [wederpartij] dat zij met de opgelegde herplantplicht onvoldoende wordt beschermd in haar woongenot en privacy, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de herplantplicht als hier aan de orde niet in redelijkheid als voorwaarde aan de omgevingsvergunning heeft kunnen verbinden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college bij het besluit van 11 september 2012 heeft gesteld dat vier forse bomen in de achtertuin worden gehandhaafd en voorts dat het herinrichtingsplan onder meer voorziet in beplanting nabij de perceelgrens.
8. [wederpartij] betoogt tevergeefs dat het besluit van het college van 11 september 2012 onzorgvuldig tot stand is gekomen. Dat het aantal bomen waarop de omgevingsvergunning ziet, is gewijzigd in verband met een gewijzigde aanvraag, maakt niet dat het college aanleiding had moeten zien over te gaan tot vergoeding van de kosten die [wederpartij] in verband met de behandeling op bezwaar heeft moeten maken. Gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden die kosten alleen vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid, waarvan in dit geval geen sprake is.
9. Anders dan [wederpartij] betoogt, bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college vooringenomen was bij het besluit van 11 september 2012 en in strijd met het fairplay-beginsel heeft gehandeld.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Gelet op de brief van [appellant sub 2] van 6 augustus 2013 ziet de Afdeling geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb zal de Afdeling bepalen dat het in hoger beroep door [appellant sub 2] aan de Afdeling betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 mei 2013 in zaak nr. 12/5903;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 2] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
672.