ECLI:NL:RVS:2014:553

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
201304059/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over afwijzing verzoek om vergoeding vervoerskosten voor Mytylschool

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, die op 28 maart 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel van een verzoek om vergoeding van de kosten van het vervoer van zijn dochter naar een Mytylschool. De rechtbank oordeelde dat het college de Mytylschool te Den Bosch terecht aanmerkte als de dichtstbijzijnde voor [dochter] toegankelijke school, ondanks het feit dat deze school geen diplomagericht onderwijs aanbiedt. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Mytylschool geschikt is voor zijn dochter, die diplomagericht onderwijs nodig heeft. Hij stelt dat het college in redelijkheid de hardheidsclausule in de Verordening leerlingenvervoer had moeten toepassen, gezien de bijzondere omstandigheden van zijn dochter en de impact van het dagelijks vervoer op het gezinsleven.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 31 januari 2014 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel [appellant] als vertegenwoordigers van het college aanwezig. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de Mytylschool te Den Bosch als toegankelijk kan worden aangemerkt, ondanks het ontbreken van diplomagericht onderwijs. Ook het beroep op de hardheidsclausule werd door de Afdeling afgewezen, omdat de omstandigheden van [appellant] niet bijzonder genoeg waren om van de Verordening af te wijken. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

201304059/1/A2.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Velddriel, gemeente Maasdriel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem, van 28 maart 2013 in zaak nr. 12/5695 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2012 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van de kosten van het vervoer van zijn [dochter] naar en van een Mytylschool waar diplomagericht onderwijs wordt gegeven afgewezen.
Bij besluit van 2 oktober 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.E. Crone, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door J.J.W.G. van den Oetelaar, vergezeld van M. Verheijen, beiden werkzaam bij de gemeente Maasdriel, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra (hierna: Wec) worden met betrekking tot de onderwijssoorten, genoemd in het tweede lid, de volgende clusters onderscheiden:
[…]
c. cluster 3: onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps.
d. cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, verstrekken burgemeester en wethouders ten behoeve van het schoolbezoek aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, aan de leerling op aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder l, van de Verordening leerlingenvervoer 2012 van de gemeente Maasdriel (hierna: de Verordening) wordt onder toegankelijke school, voor wat betreft scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en scholen voor voortgezet onderwijs, de school van de soort waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school van de soort waarop de leerling is aangewezen verstaan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt bekostiging van de vervoerskosten toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.
Ingevolge artikel 29 kan het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in de Verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie van begeleiding, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de Mytylschool te Den Bosch mocht aanmerken als de dichtstbijzijnde voor [dochter] toegankelijke school. [dochter] heeft als ontwikkelingsperspectief diplomagericht voortgezet onderwijs. Op de Mytylschool te Den Bosch is het niet mogelijk een diploma te halen. Deze school is dan ook niet passend voor [dochter] en kan daarom niet worden gezien als de dichtstbijzijnde toegankelijke school, aldus [appellant].
2.1. Uit artikel 1 van de Verordening blijkt dat onder toegankelijke school moet worden verstaan de school van de soort waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting. Gelet op artikel 2 van de Wec moet onder soort onderwijs worden verstaan het cluster waarin de instelling onderwijs aanbiedt. Tussen partijen is niet in geschil dat de Mytylschool te Den Bosch speciaal onderwijs aanbiedt voor lichamelijk gehandicapte kinderen, het zogeheten cluster 3-onderwijs, en dat [dochter] op dit soort onderwijs is aangewezen. Dat op de Mytylschool te Den Bosch geen diplomagericht onderwijs wordt gegeven maakt niet dat het tot een andere onderwijssoort behoort, zodat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het op deze school verzorgde onderwijs als toegankelijk als bedoeld in de Verordening kan worden aangemerkt.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zijn beroep op de in de Verordening neergelegde hardheidsclausule in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Het college is in zijn besluit voorbijgegaan aan de capaciteiten van [dochter]. Verder heeft het niet onderkend dat [dochter] met een diploma in de toekomst zelf in haar onderhoud zal kunnen voorzien en geen aanspraak zal hoeven maken op een uitkering. Op het moment volgt [dochter] diplomagericht onderwijs op het niveau vmbo-t op de Mytylschool te Eindhoven. Omdat het vervoer naar en van school niet door het college wordt bekostigd, wordt zij dagelijks door haar ouders gebracht en gehaald. Dit trekt een zware wissel op het gezinsleven. Deze omstandigheden hadden het college ertoe moeten brengen de hardheidsclausule toe te passen, aldus [appellant].
3.1. [appellant] en zijn echtgenote willen [dochter] graag de school laten bezoeken die het meest aansluit bij haar capaciteiten. De Afdeling kan zich goed voorstellen dat het dagelijks vervoer van [dochter] van en naar Eindhoven dat daarvoor nodig is, veel vergt van het gezin. De door [appellant] geschetste omstandigheden zijn evenwel niet zo bijzonder dat het college hierin aanleiding had moeten zien af te wijken van de bepalingen van de Verordening. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college in redelijkheid een beroep op de hardheidsclausule kon afwijzen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
362-735.