ECLI:NL:RVS:2014:549

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
201204059/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Frederikspark vastgesteld door de raad van de gemeente Haarlem

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Frederikspark" dat op 16 februari 2012 door de raad van de gemeente Haarlem is vastgesteld. [Appellant], wonend te Haarlem, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en [appellant] heeft nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak op 14 november 2012 ter zitting behandeld, waar [appellant] en de raad vertegenwoordigd door mr. S.A. Vreeswijk-Rooth, ing. J.A. Polman en J.M. Kaldenhoven, zijn verschenen. Ook het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland was ter zitting vertegenwoordigd.

Bij tussenuitspraak van 13 februari 2013 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken de gebreken in het besluit van 16 februari 2012 te herstellen. De raad heeft op 6 juni 2013 een nieuw besluit genomen, waarbij een nieuwe motivering is gegeven. [Appellant] heeft zijn zienswijze over dit herstelbesluit naar voren gebracht. De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 10 december 2013.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van 16 februari 2012 wat betreft de bestemmingen "Groen", "Tuin-1" en "Kantoor" voor het perceel Dreef 3 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van [appellant] is gegrond verklaard en het besluit van de raad van 16 februari 2012 is vernietigd voor de genoemde plandelen. Het beroep tegen het herstelbesluit van 6 juni 2013 is ongegrond verklaard. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ondergrondse parkeergarage aan de Dreef 3 geen nadelige effecten op het woon- en leefklimaat met zich brengt. De Afdeling heeft de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking gebracht en het griffierecht aan [appellant] vergoed.

Uitspraak

201204059/1/R1.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Haarlem,
en
de raad van de gemeente Haarlem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Frederikspark" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2012, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.A. Vreeswijk-Rooth, ing. J.A. Polman en J.M. Kaldenhoven, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. A.F.P. van Mierlo, ir. L.J.A.M. van Grinsven en ing. H.J. Kassens, allen werkzaam bij de provincie, als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 13 februari 2013, nr. 201204059/1/T1/R1 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 16 februari 2012 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
De raad heeft bij brief te kennen gegeven op 6 juni 2013 de gebreken in het besluit van 16 februari 2012 te hebben hersteld door het nemen van een nieuw besluit waaraan een nieuwe motivering ten grondslag is gelegd.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop de gebreken in het besluit van 16 februari 2012 zijn hersteld.
De raad heeft desgevraagd zijn reactie gegeven op de zienswijze van [appellant].
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2013, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.A. Vreeswijk-Rooth, J.M. Kaldenhoven, beiden werkzaam bij de gemeente, en ing. M.J.M. Blankvoort, werkzaam bij Cauberg-Huygen Raadgevende ingenieurs en ing. R.F. Kamerbeek, werkzaam bij Grontmij Nederland B.V., zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. A.F.P. van Mierlo, R. Visser en ing. H.J. Kassens, allen werkzaam bij de provincie, als partij gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Tussenuitspraak
2. Gezien overwegingen 7.4 en 7.5 van de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit van 16 februari 2012 wat betreft de plandelen met de bestemmingen "Groen", "Tuin-1" en "Kantoor" wat betreft het perceel Dreef 3, voor zover daaraan de aanduidingen "specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage (sv-opg)" en "specifieke vorm van verkeer - in- en uitrit (sv-iupg)" zijn toegekend, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Gelet hierop is het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van 16 februari 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Frederikspark" gegrond. Dat besluit dient, voor zover het betreft de plandelen met de bestemmingen "Groen", "Tuin-1" en "Kantoor" wat betreft het perceel Dreef 3, voor zover daaraan de aanduidingen "specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage" en "specifieke vorm van verkeer - in- en uitrit" zijn toegekend wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd.
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad naar aanleiding van het beroep van [appellant] opgedragen om binnen zestien weken met inachtneming van overwegingen 7.4 en 7.5 alsnog te onderzoeken wat de gevolgen zijn van de voorziene ondergrondse parkeergarage voor de geluidbelasting op de woning van [appellant] aan de [locatie] en wat de gevolgen zijn voor de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid op de Dreef en op grond van de uitkomsten van dat onderzoek alsnog het besluit van 16 februari 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Frederikspark" in zoverre toereikend te motiveren, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
Het herstelbesluit
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak is het bestemmingsplan "Frederikspark" met het besluit van 6 juni 2013 opnieuw vastgesteld waarbij ter motivering van dit besluit in opdracht van de raad een verkeerskundig onderzoek is verricht door Grontmij Nederland B.V. naar de gevolgen van de ontwikkeling van de voorziene parkeergarage onder het provinciehuis voor de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid op de Dreef. De resultaten van dit verkeerskundig onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Frederikspark Haarlem, verkeerskundige toets ontsluiting parkeergarage" van 12 april 2013 (hierna: het verkeersonderzoek).
Daarnaast is ter uitvoering van de tussenuitspraak een akoestisch onderzoek verricht door Cauberg-Huygen naar de gevolgen voor de geluidbelasting ten gevolge van de voorziene parkeergarage aan de Dreef op de woning van [appellant] aan de [locatie]. De resultaten van dit akoestisch onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Bestemmingsplan Frederikspark te Haarlem, akoestisch onderzoek geluidbelasting parkeergarage Dreef op de woning aan de [locatie] te Haarlem" van 9 april 2013 (hierna: het akoestisch onderzoek).
5. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft een beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
5.1. De Afdeling merkt het besluit van 6 juni 2013 aan als besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Vaststaat dat [appellant] belang heeft bij de beoordeling van dat besluit. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, is het beroep van [appellant] dan ook van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 6 juni 2013.
Intrekking
6. Ter zitting heeft [appellant] zijn beroepsgrond dat de gebreken ten onrechte niet binnen de daartoe in de tussenuitspraak gestelde termijn van zestien weken zijn hersteld, ingetrokken. Voorts heeft [appellant] ter zitting zijn beroepsgrond dat het besluit van 6 juni 2013 niet op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, ingetrokken.
Inhoudelijke bezwaren
7. Voor zover [appellant] zich in zijn zienswijze heeft gericht tegen de in de ontwerpgebiedsvisie "Houtplein - De Dreef" voorgenomen verkeersmaatregelen, overweegt de Afdeling dat deze ontwerpgebiedsvisie geen onderdeel uitmaakt van het thans voorliggende besluit en derhalve in deze procedure niet aan de orde kan komen. Overigens heeft de raad ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat een besluit omtrent de vaststelling van de gebiedsvisie "Houtplein - De Dreef" voorlopig niet wordt genomen, zodat de daarin beschreven verkeersmaatregelen, waaronder de verkeersmaatregel die moet voorkomen dat nog verkeer mogelijk was vanaf het Houtplein naar de Dreef, ook niet in de besluitvorming zijn betrokken.
8. Voor zover [appellant] zich keert tegen overwegingen van de tussenuitspraak waarbij is geoordeeld dat hetgeen is aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de op 15 december 2010 uitgebrachte notitie "Herziening bestemmingsplan Frederikspark te Haarlem; luchtkwaliteitsaspecten" van Cauberg-Huygen die is opgesteld in opdracht van het provinciebestuur van Noord-Holland ten behoeve van het bestemmingsplan (hierna: de notitie luchtkwaliteit) zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit van 16 februari 2012 niet heeft mogen baseren en dat de ondergrondse parkeergarage voorziet in ongeveer 120 extra parkeerplaatsen, overweegt de Afdeling dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een dergelijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.
8.1. In dit verband wordt ten overvloede overwogen dat op de bouwtekeningen met de nummers 519A200-p en 519A201-p in bijlage 4 van het besluit van 11 juni 2012 tot verlening van de omgevingsvergunning voor de ondergrondse parkeergarage in totaal 242 parkeerplaatsen staan ingetekend, zodat in totaal wordt voorzien in 122 extra parkeerplaatsen. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat het voorziene oppervlak ten behoeve van de parkeergarage na aftrek van de benodigde ruimtes voor onder meer de beheerdersruimte, de technische ruimtes, de slagbomen met kaartlezers, pilaren en de verschillende doorgangen en manoeuvreerruimtes voor personen en auto's niet meer ruimte biedt voor significant meer dan 242 parkeerplaatsen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld.
9. [appellant] heeft in zijn zienswijze naar voren gebracht dat geen behoefte bestaat aan extra parkeerplaatsen aan de Dreef 3 en dat het wegvallen van de uitrit aan de oostzijde van het perceel Dreef 3 ten onrechte niet in het akoestisch onderzoek is betrokken. Hiermee heeft [appellant] zijn beroepsgronden uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Het betoog dat het wegvallen van de uitrit aan de oostzijde van de oprit ten onrechte niet in het akoestisch onderzoek is betrokken, heeft [appellant] immers in beroep alleen aangevoerd in het kader van de verkeersafwikkeling, de verkeersveiligheid en het hiervoor besproken aantal in aanmerking te nemen extra parkeerplaatsen. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van andere partijen, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen [appellant] in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft.
Akoestisch onderzoek
10. De conclusie van het akoestisch onderzoek dat de geluidbelasting op de gevel van zijn woning maximaal 61 dB(A) bedraagt, is volgens [appellant] onjuist. Hiertoe voert hij aan dat in het onderzoek ten onrechte ervan wordt uitgegaan dat nagenoeg alle verkeersstromen van en naar de ondergrondse parkeergarage alleen via zuidwaartse richting af- en aanrijden. Verder is volgens hem ten onrechte geen rekening gehouden met de slechte conditie van het wegdek van de Dreef.
10.1. De raad betoogt dat in het akoestisch rapport is uitgegaan van een toename van 25% van het aantal verkeersbewegingen langs de Dreef, hetgeen een toename van de geluidbelasting met zich brengt van 0,4 dB(A). De raad acht dit geen onaanvaardbare toename van de geluidbelasting.
10.2. In de plantoelichting staat dat op 25 parkeerplaatsen de provincie alleenrecht/alleengebruik zal hebben. Verder worden 95 parkeerplaatsen op werkdagen van 0.00 en 24.00 uur door de provincie gebruikt, met dien verstande dat deze parkeerplaatsen op donderdagavond tussen 18.00 en 0.00 uur beschikbaar zijn voor openbaar gebruik. Ook in het weekend zijn de 95 parkeerplaatsen beschikbaar voor openbaar gebruik van de gemeente. De overige 120 parkeerplaatsen staan voortdurend ter beschikking van de gemeente. De parkeerplaatsen van de provincie in de tuin op het maaiveld en aan de provinciezijde van de Dreef worden opgeheven, aldus de plantoelichting.
10.3. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de verkeersbewegingen die de 120 extra parkeerplaatsen genereren ter plaatse van de woning op het perceel [locatie] leiden tot een toename van de geluidbelasting van 0,4 dB(A). De cumulatieve geluidbelasting ter hoogte van de woning [locatie] bedraagt dan 61 dB(A). Gelet hierop komt volgens het akoestisch onderzoek in voldoende mate vast te staan dat de ondergrondse parkeergarage aan de Dreef 3 geen nadelige effecten op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning [locatie] met zich brengt.
10.4. Aan het akoestisch onderzoek zijn als uitgangspunten ten grondslag gelegd dat de 120 extra parkeerplaatsen 910 verkeersbewegingen per etmaal genereren en dat de verkeersaantrekkende werking van de parkeergarage voor vrachtverkeer 1% bedraagt. Daarnaast is uitgegaan van een gemiddelde gebruikstijd van de parkeergarage van tien uur per etmaal en een gemiddelde bezettingsgraad van 50%. Deze uitgangspunten zijn eveneens ten grondslag gelegd aan de notitie luchtkwaliteit, zodat de Afdeling, gelet op hetgeen in 8 is overwogen, in zoverre uitgaat van de juistheid daarvan voor zover deze aan het akoestisch onderzoek ten grondslag zijn gelegd.
10.5. In het akoestisch onderzoek staat verder dat het in 10.2 voorgenomen gebruik van de ondergrondse parkeergarage als uitgangspunt is gehanteerd voor het onderzoek. De Afdeling acht dit niet onredelijk. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hiermee niet is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. De raad heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat de oorspronkelijk in de gebiedsvisie "Houtplein - De Dreef" beschreven verkeersmaatregel die moet voorkomen dat nog verkeer mogelijk is vanaf het Houtplein naar de Dreef, niet in het akoestisch onderzoek is betrokken. In dit verband heeft de raad toegelicht dat de verkeersstromen in mindere mate vanuit het noorden richting de voorziene parkeergarage zullen rijden, omdat de parkeergarage Houtplein voor het verkeer uit noordelijke richting dan aantrekkelijker is voor (winkel)bezoekers van Haarlem. De Afdeling acht dit, gelet op de ligging van de voorziene parkeergarage ten opzichte van het centrum van Haarlem, niet onaannemelijk. Voorts is in het akoestisch onderzoek het uitgangspunt gehanteerd dat ongeveer 25% van het aantal extra verkeersbewegingen dat de ondergrondse parkeergarage genereert in of uit noordelijke richting over de Dreef zal rijden. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit uitgangspunt in het akoestisch onderzoek onjuist is. Het betoog faalt in zoverre.
10.6. Verder ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat in het akoestisch onderzoek rekening gehouden had moeten worden met de kwaliteit van het wegdek van de Dreef. Hierbij betrekt de Afdeling dat in het akoestisch onderzoek staat dat voor de berekeningen van de geluidbelasting in het kader van een goede ruimtelijke ordening aansluiting is gezocht bij de Standaard Rekenmethode II zoals omschreven in het "Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006", zijnde de regeling als bedoeld in artikel 110d van de Wet geluidhinder. Daarin wordt niet het vereiste gesteld dat rekening moet worden gehouden met de veroudering van een bepaald wegdektype. Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het wegdek van de Dreef in een zodanige slechte conditie verkeert, dat daarmee in het akoestisch onderzoek uit het oogpunt van zorgvuldigheid rekening gehouden had moeten worden. Het betoog van [appellant] faalt in zoverre.
10.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat aan het akoestisch rapport zodanige gebreken kleven of dat het zodanige leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren. De Afdeling ziet verder in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij een toename van de geluidbelasting van maximaal 0,4 dB(A) bij de woning van [appellant] nog steeds een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Verkeersonderzoek
11. [appellant] betoogt dat onjuiste uitgangspunten ten grondslag liggen aan het verkeersonderzoek. In dit verband voert hij aan dat ten onrechte gebruik is gemaakt van de plankaarttekening "Definitief ontwerp Haarlem Houtplein en omgeving" van 28 augustus 2012 behorende bij ontwerpgebiedsvisie "Houtplein - De Dreef". Voorts is ten onrechte uitgegaan van verkeersgegevens uit januari 2011 en 2012. Verder is de bezettingsgraad van de parkeergarage aan het Houtplein gedurende de dag ten onrechte slechts fragmentarisch weergegeven en wordt er ten onrechte van uitgegaan dat het aantal verkeersbewegingen in de ochtendspits gelijk blijft. Voorts wordt er volgens hem in het verkeersonderzoek ten onrechte van uitgegaan dat al het verkeer van en naar de ondergrondse parkeergarage alleen via zuidwaartse richting via de Paviljoenslaan af- en aanrijdt en dat de ruimte tussen het fietspad en de Dreef 7,5 m bedraagt. Ook is volgens [appellant] ten onrechte geen rekening gehouden met de afwikkeling van het verkeer op de kruising van de Paviljoenslaan-Dreef en de omstandigheid dat de rijbaan van de Dreef wordt versmald.
11.1. De raad voert aan dat de verkeerscijfers van de drukste dagen in januari 2011 en 2012 als uitgangspunt zijn gehanteerd voor het onderzoek. Ten aanzien van de bezettingsgraad van de parkeergarage zijn berekeningen uitgevoerd met een bezetting van 0% en 100% waarbij voor de ochtend- en avondspits, donderdagavond en zaterdagmiddag is aangenomen dat alle beschikbare parkeerplaatsen in de voorziene parkeergarage bezet raken of leeg stromen. Uit het onderzoek volgt ook dat ervan is uitgegaan dat zowel op donderdagavond als op zaterdagmiddag de parkeergarage 100% bezet is. Verder acht de raad het niet aannemelijk dat verkeer vanuit het noorden richting de voorziene parkeergarage zal rijden, omdat de parkeergarage Houtplein dan aantrekkelijker is voor (winkel)bezoekers van Haarlem. De raad stelt verder dat het aantal rijstroken op de Dreef gelijk blijft.
11.2. In het verkeersonderzoek staat dat de ontwikkeling van de nieuwe ondergrondse parkeergarage onder het provinciehuis geen negatieve effecten heeft op de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid op de Dreef. Tijdens drukke momenten bestaat een goede verkeersafwikkeling. De avondspits is daarbij het drukste moment, maar ook als de intensiteiten in deze spits (binnen de gestelde aannames) op de Dreef met maximaal 61% toenemen ten opzichte van de huidige verkeersintensiteiten is de verkeersafwikkeling acceptabel, aldus het verkeersonderzoek. In het verkeersonderzoek staat dat in alle gevallen is uitgegaan van de meest ongunstige aannames, namelijk dat in het drukste uur alle parkeerplaatsen zullen vollopen dan wel leeglopen.
11.3. De raad heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat de oorspronkelijk in de gebiedsvisie "Houtplein - De Dreef" beschreven verkeersmaatregel die moet voorkomen dat nog verkeer mogelijk is vanaf het Houtplein naar de Dreef, niet in het verkeersonderzoek is betrokken. De raad heeft verder toegelicht dat de plankaarttekening "Definitief ontwerp Haarlem Houtplein en omgeving" van 28 augustus 2012 behorende bij de nog niet vastgestelde gebiedsvisie "Houtplein - De Dreef" slechts is gebruikt om aan te geven op welk gebied het verkeersonderzoek betrekking heeft. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze kaart in het kader van het verkeersonderzoek voor andere doeleinden is gebruikt, zodat het betoog in zoverre niet kan slagen.
11.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in het verkeersonderzoek ten onrechte is uitgegaan van verkeersgegevens uit januari 2011 en 2012. Hiertoe wordt overwogen dat [appellant] zijn stelling dat de maand januari de maand met de minste verkeersintensiteit betreft niet met concrete op de situatie toegespitste gegevens heeft gestaafd. Voor zover [appellant] in dit verband verwijst naar de verkeersdruktekalender Nederland van de ANWB, overweegt de Afdeling dat deze niet is toegespitst op de verkeerssituatie op de Dreef. Voorts staat in het verkeersonderzoek dat ook indien de intensiteiten op het drukste moment (binnen de gestelde aannames) op de Dreef met maximaal 61% toenemen ten opzichte van de huidige verkeersintensiteiten, de verkeersafwikkeling op de Dreef nog steeds aanvaardbaar is.
De Afdeling acht het evenmin onzorgvuldig dat in het verkeersonderzoek is uitgegaan van verkeersgegevens die zijn gebaseerd op metingen ter hoogte van het kruispunt Paviljoenslaan-Dreef en niet van metingen ter hoogte van de woning van [appellant]. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de verkeersgegevens ter plaatse van het kruispunt Paviljoenslaan-Dreef voorhanden waren, omdat de stoplichten op het kruispunt de verkeersgegevens registreren. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een meting ter hoogte van zijn woning aan de [locatie] zou leiden tot significant andere verkeersgegevens. Hetzelfde geldt voor het betoog dat door een meting op het kruispunt Paviljoenslaan-Dreef het bestemmingsverkeer van de school aan de Dreef en het illegaal parkeren van onder meer touringcarbussen niet in de verkeersgegevens zijn verdisconteerd.
11.5. Voor zover [appellant] betoogt dat, anders dan in het akoestisch onderzoek, het uitgangspunt is gehanteerd dat het vrachtverkeer over de Dreef 3% bedraagt, wordt het volgende overwogen. De raad heeft toegelicht dat voor de berekening van de geluidbelasting als gevolg van de 120 extra parkeerplaatsen alleen het bestemmingsverkeer van de ondergrondse parkeergarage van belang is. In dit verband is er in het kader van het akoestisch onderzoek van uitgegaan dat het aandeel van het bestemmingsverkeer vrachtverkeer ongeveer 1% bedraagt. In het kader van het verkeersonderzoek is volgens de raad echter al het verkeer op de Dreef van belang, waarbij het aandeel van het vrachtverkeer ongeveer 3% bedraagt. Het voorgaande komt de Afdeling niet onjuist voor. [appellant] heeft deze verklaring van de raad niet weersproken.
11.6. In het verkeersonderzoek staat verder dat aan de hand van verkeerstellingen van de gemeente Haarlem op de kruising Paviljoenslaan-Dreef-Florapark de drukste bezoekmomenten van de ondergrondse parkeergarage aan de Dreef 3 zijn bepaald op werkdagen van 8.00 tot 9.00 uur en van 17.30 tot 18.30 uur, op donderdagavond van 18.00 uur tot 19.00 uur en op zaterdag van 14.15 tot 15.15 uur. De Afdeling acht het niet onjuist dat in het verkeersonderzoek alleen de verkeersintensiteit voor deze drukste bezoekmomenten is beoordeeld. Op deze tijdstippen zal het ruimtelijk effect van de ondergrondse parkeergarage op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid op de Dreef immers het grootst zijn. Buiten deze bezoekmomenten zal het minder druk zijn op de Dreef en zullen gebruikers van de garage meer verspreid over de gehele dag arriveren en vertrekken. Voorts volgt, anders dan [appellant] stelt, onder meer uit paragrafen 3.1.1 tot en met 3.1.4 van het verkeersonderzoek dat er van is uitgegaan dat de ondergrondse parkeergarage op deze drukste momenten volledig vol- en volledig leegstroomt.
11.7. Verder staat in het verkeersonderzoek dat op het drukste uur gemiddeld elke 30 seconden vanuit de richting van de Paviljoenslaan een voertuig rechtsaf slaat naar de parkeergarage. Deze voertuigen kruisen het parallel gelegen fietspad. In het verkeersonderzoek staat dat tussen de Dreef en het fietspad is gerekend met een opstelruimte van ongeveer 7,5 m en dat deze afstand voldoende is om een afslaande auto op te kunnen laten stellen, voordat deze het fietspad kruist. Voor zover [appellant] betoogt dat de opstelruimte slechts 4 m bedraagt, overweegt de Afdeling dat, wat daar ook van zij, met deze enkele stelling niet aannemelijk is gemaakt dat dit in zoverre tot een andere conclusie van het verkeersonderzoek zou hebben geleid.
Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat in het verkeersonderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met de toekomstige versmalling van de Dreef, heeft de raad toegelicht dat het aantal rijstroken van de Dreef niet zal worden verminderd.
11.8. In het verkeersonderzoek staat dat het uitgangspunt is gehanteerd dat al het verkeer van de voorziene ondergrondse parkeergarage richting de kruising Paviljoenslaan - Florapark rijdt. In dit verband heeft de raad ter zitting toegelicht dat de verkeersstromen in mindere mate vanuit het noorden richting de voorziene parkeergarage zullen rijden, omdat de parkeergarage Houtplein voor het verkeer uit noordelijke richting dan aantrekkelijker is voor (winkel)bezoekers van Haarlem. De Afdeling acht dit niet onaannemelijk. Hierbij worden betrokken de ligging van de voorziene parkeergarage ten opzichte van het centrum van Haarlem en de omstandigheid dat uit het verkeersonderzoek volgt dat de gemeente Haarlem een parkeerverwijssysteem heeft met daarop de beschikbaarheid van parkeerplaatsen in de parkeergarage Houtplein. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat wanneer zou worden aangenomen dat meer auto's in noordelijke richting van dan wel uit noordelijke richting naar de ondergrondse parkeergarage rijden, dit leidt tot een significant andere uitkomst van het verkeersonderzoek. Hierbij betrekt de Afdeling het onweersproken betoog van de raad dat indien verkeer vanuit de parkeergarage wel richting het noorden wegrijdt dit juist gunstig is voor de afwikkeling van het verkeer op de Dreef omdat dit verkeer de zuidelijke verkeersstroom op de Dreef niet hoeft te kruisen.
Verder volgt uit het verkeersonderzoek dat met inachtneming van de conclusies van het verkeersonderzoek overleg is geweest met de verkeerslichtspecialisten van de gemeente Haarlem en dat daarbij is geconcludeerd dat de verkeersbewegingen als gevolg van de 120 extra parkeerplaatsen niet zullen leiden tot knelpunten op de kruising Paviljoenslaan-Dreef. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is.
11.9. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat aan het verkeersonderzoek zodanige gebreken kleven of dat het zodanige leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren.
12. Met het besluit van 6 juni 2013 is het bestemmingsplan "Frederikspark" zoals dat op 16 februari 2012 was vastgesteld voor zover het betreft de plandelen met de bestemmingen "Groen", "Tuin-1" en "Kantoor" wat betreft het perceel Dreef 3, voor zover daaraan de aanduidingen "specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage (sv-opg)" en "specifieke vorm van verkeer - in- en uitrit (sv-iupg)" niet gewijzigd. Met betrekking tot de beroepsgronden die [appellant] voor het overige heeft aangevoerd tegen het besluit van 16 februari 2012, welke worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 6 juni 2013, ziet de Afdeling thans geen aanleiding anders te oordelen dan zij in de tussenuitspraak heeft gedaan.
13. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 6 juni 2013 ongegrond. Nu het beroep ongegrond is, is er reeds daarom geen aanleiding nog in te gaan op het verzoek van [appellant] tot het opleggen van een tijdelijke bouwstop dan wel een tijdelijk gebruiksverbod.
Proceskosten
14. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
15. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Haarlem van 16 februari 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Frederikspark" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Haarlem van 16 februari 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Frederikspark" voor zover het betreft de plandelen met de bestemmingen "Groen", "Tuin-1" en "Kantoor" wat betreft het perceel Dreef 3, voor zover daaraan de aanduidingen "specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage (sv-opg)" en "specifieke vorm van verkeer - in- en uitrit (sv-iupg)" zijn toegekend;
III. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Haarlem van 6 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Frederikspark" ongegrond;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Haarlem aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
410-749.