ECLI:NL:RVS:2014:548

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
201303671/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bestemmingsplan 'Meerpolder 2012' voor plandeel met bestemming 'Wonen - Uit te werken - 6'

Op 19 februari 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak tussen een appellante, wonend te Berkel en Rodenrijs, en de raad van de gemeente Lansingerland. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Meerpolder 2012', dat op 31 januari 2013 door de raad is vastgesteld. Appellante heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, specifiek gericht tegen het plandeel met de bestemming 'Wonen - Uit te werken - 6'. Tijdens de zitting op 14 oktober 2013 heeft appellante haar beroep gedeeltelijk ingetrokken, maar bleef zij zich verzetten tegen de vaststelling van het plandeel dat de bouw van 120 woningen in drie woontorens mogelijk maakt.

De Afdeling heeft het toetsingskader uiteengezet, waarbij de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen, maar deze beslissing moet wel in overeenstemming zijn met de wet. Appellante betoogde dat de uitwerkingsregels onduidelijk zijn en dat de verhoging van het aantal woningen van 90 naar 120 niet gerechtvaardigd is. De raad heeft echter gesteld dat er behoefte is aan deze woningen en dat het plan voldoet aan de eerder vastgestelde woningbehoefte.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het bestreden besluit voor het plandeel met de bestemming 'Wonen - Uit te werken - 6' is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van de raad vernietigd voor het betreffende plandeel. De raad is opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak de nodige aanpassingen in het bestemmingsplan door te voeren. Tevens is de raad gelast om het griffierecht aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

201303671/1/R4.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
appellante,
en
de raad van de gemeente Lansingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Meerpolder 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2013, waar [appellante] en de raad, vertegenwoordigd door drs. R.J. Honders, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de wijk Meerpolder in de kern Berkel en Rodenrijs. Het plan voorziet onder meer in woonbestemmingen voor reeds gerealiseerde woningbouwprojecten, maar ook in een aantal uit te werken woonbestemmingen.
Intrekking beroepsgronden
3. Ter zitting heeft [appellante] haar beroep ingetrokken voor zover dat is gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken - 7".
Terinzagelegging DOVKR
4. [appellante] betoogt dat het zogenoemde "Definitief Ontwerp Verkavelingsplan Kwaliteit en richtlijnen, Deelgebied 1 t/m 9" (hierna: het DOVKR) ten onrechte niet met het vastgestelde plan ter inzage is gelegd.
4.1. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan aldus geen grond vormen voor een vernietiging van het bestreden besluit.
Plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken - 6"
5. Het beroep van [appellante] is verder gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken - 6", voor zover deze bestemming 120 woningen in drie woontorens mogelijk maakt ten westen van haar woonperceel [locatie].
6. [appellante] betoogt dat de uitwerkingsregels onduidelijk zijn. Volgens [appellante] volgt uit artikel 22, lid 22.2, aanhef en onder c, van de planregels dat het DOVKR dient te worden toegepast bij de realisatie van het uitwerkingsplan. Dat betekent dat ingevolge het DOVKR dient te worden uitgegaan van een woningbouwprogramma van 90 woningen ter plaatse, terwijl artikel 22, lid 22.2, aanhef en onder a voorziet in 120 woningen, aldus [appellante].
[appellante] voert verder aan dat het toegestane aantal woningen ten opzichte van het vorige plan "Meerpolder" uit 2001 ten onrechte wordt verhoogd van 90 naar 120. Zij bestrijdt de noodzaak van het verhogen van het aantal woningen. Volgens haar bestaat geen behoefte aan de 120 voorziene woningen. De drie woontorens met een maximale bouwhoogte van 39 m die het plan mogelijk maakt, passen volgens [appellante] verder niet in de omgeving en tasten het dorpse karakter van de wijk en het landelijke karakter van het nabijgelegen graslandgebied aan.
[appellante] stelt voorts dat ten onrechte geen rekening is gehouden met haar belangen. Hiertoe voert zij aan dat de hoogbouw leidt tot inkijk en daarmee tot een vermindering van haar privacy en de privacy van andere omwonenden. [appellante] betoogt verder dat de bouw van de woontorens wind- en schaduwhinder zal meebrengen en zal leiden tot een verkeerstoename in de wijk. [appellante] voert voorts aan dat haar koopwoning in waarde zal dalen vanwege het plan omdat de mogelijk gemaakte hoogbouw de gehele wijk minder aantrekkelijk maakt voor kopers vanwege de grote bouwmassa ervan. Verder vreest [appellante] overlast als gevolg van bouwwerkzaamheden, die volgens haar in totaal zes jaar zullen duren. Ten slotte voert [appellante] aan dat het heien voor de fundering van de voorziene woontorens een groot risico op schade aan haar woning meebrengt, zeker gezien de diepte waarop zal worden geheid.
6.1. Ingevolge artikel 22, lid 22.1, van de planregels zijn de voor "Wonen - Uit te werken - 6" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen;
b. maatschappelijke voorzieningen;
c. detailhandelsbedrijven, dienstverlenende bedrijven en horecabedrijven met uitzondering van dancings;
d. praktijkruimten;
e. recreatie-inrichtingen en sportvoorzieningen;
f. nutsvoorzieningen waaronder begrepen warmtevoorzieningen;
g. verkeers-, verblijfsdoeleinden en parkeervoorzieningen;
h. parken, plantsoenen en andere groenvoorzieningen alsmede speelvoorzieningen;
i. waterhuishouding (waterberging, wateraan- en -afvoer) en andere waterstaatsdoeleinden.
Ingevolge lid 22.2 gelden ten aanzien van de in lid 22.1 bedoelde gronden de volgende uitwerkingsregels:
a. voor het woongebied wordt uitgegaan van de bouw van 120 gestapelde woningen;
b. bij de realisering van de woningen dient te worden voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen, waarbij de vastgestelde parkeernormen in acht worden genomen:
1. van een gemiddelde parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning;
2. tenminste één parkeerplaats op het woonperceel en, eventueel aanvullend daarop, 0,5 parkeerplaats per woning in het openbaar gebied;
3. een gebouwde parkeervoorziening (garage of parkeerkelder) slechts gedeeltelijk wordt meegeteld;
c. voorafgaand aan de uitwerking dient een stedenbouwkundig plan/verkavelingsplan met randvoorwaarden/richtlijnen te worden opgesteld, waarbij geldt dat het DOVKR dient te worden toegepast.
Ingevolge lid 22.3.2 mogen op de in lid 22.1 bedoelde gronden, na het in werking treden van de uitwerking, uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij geldt dat:
a. voor woningen wordt uitgegaan van een bouwhoogte van ten hoogste 35 m;
b. bij de realisering van overige bebouwing, geen woningen zijnde, wordt uitgegaan van een goothoogte van ten hoogste 9 m en een bouwhoogte van ten hoogste 15 m;
c. de gebouwen dienen te worden afgedekt met een plat dak;
d. in afwijking van het hiervoor bepaalde mag voor ten hoogste 25% van de bebouwing de goothoogte en de bouwhoogte 4 m meer bedragen dan aangegeven, ten behoeve van het realiseren van (steden)bouwkundige en/of architectonische accenten.
Ingevolge artikel 1 is het DOVKR een stedenbouwkundig plan dat is opgesteld om de gewenste ruimtelijke en functionele opzet van de wijk ten zuiden van het sportpark te bepalen in samenhang met de economische en maatschappelijke haalbaarheid daarvan. Het plan vormt, naast de bepalingen van het bestemmingsplan "Meerpolder 2012" tevens het toetsingskader voor de op te stellen uitwerkingsplannen en de verdere realisatie van het woongebied ten zuiden van het sportpark.
6.2. In het vorige bestemmingsplan "Meerpolder" uit 2001 maakte de uitwerkingslocatie met de bestemming "Wonen - Uit te werken - 6" deel uit van het plandeel V:"Midden" en rustte daarop eveneens een uit te werken woonbestemming.
Ingevolge artikel 8, zevende lid, aanhef en onder e, sub 1 van de planvoorschriften van dat plan werd voor het plandeel V:"Midden" uitgegaan van de bouw van ten minste 1800 en ten hoogste 2000 woningen, waarvan ten hoogste 25% gestapelde woningen.
6.3. Ten aanzien van het betoog van [appellante] over het verhogen van het aantal woningen van 90 naar 120 woningen overweegt de Afdeling als volgt. Hoofdstuk 2 van het DOVKR bevat een taakstellend programma waarbij - blijkens het verweerschrift en de toelichting van de raad ter zitting - in 90 gestapelde woningen is voorzien voor het plandeel V:"Midden". Ingevolge artikel 7 (beschrijving in hoofdlijnen), tweede lid, van de planvoorschriften van het vorige plan "Meerpolder" blijken de ruimtelijke hoofddoelstellingen betreffende de invulling van de uit te werken bestemmingen onder meer uit het DOVKR, voor het nader op de plankaart aangegeven plandeel V, zoals dit door de raad is vastgesteld. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat Hoofdstuk 2 van het DOVKR niet door de raad is vastgesteld. Hoofdstuk 2 gold onder het regime van het vorige plan als richtlijn, waarvan kon worden afgeweken. Anders dan [appellante] veronderstelt, voorzag het vorige plan aldus niet in maximaal 90 woningen. Haar beroep mist daarom feitelijke grondslag voor zover het is gericht tegen een verhoging van het maximaal aantal toegestane woningen.
6.4. Naar aanleiding van het betoog van [appellante] over de onduidelijkheid van de uitwerkingsregels overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken - 6" maximaal 120 gestapelde woningen mogelijk heeft willen maken. Ter zitting heeft de raad erkend dat artikel 22, lid 22.2, aanhef en onder a, van de planregels op dit punt onjuist is geformuleerd, nu daarin niet is vermeld dat het gaat om een maximum. Omdat het plan op dit punt aldus niet in overeenstemming is met hetgeen de raad heeft bedoeld in het plan te regelen, is het plan wat betreft artikel 22, lid 22.2, aanhef en onder a, van de planregels vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te betrachten zorgvuldigheid.
De planregeling voor de bestemming "Wonen - Uit te werken - 6" is wat betreft het voorziene aantal woningen ook overigens onduidelijk. Ingevolge de begripsomschrijving in artikel 1 van de planregels vormt het DOVKR het toetsingskader voor het op te stellen uitwerkingsplan. In artikel 22, lid 22.2, aanhef en onder c, van de planregels staat echter dat het DOVKR dient te worden toegepast bij het voorafgaand aan een uitwerking op te stellen stedenbouwkundig plan danwel verkavelingsplan. Een beperking van de toepasselijkheid van het DOVKR tot door de raad vastgestelde onderdelen daarvan - zoals die gold in het vorige plan - ontbreekt. Op grond van deze planregels is derhalve niet duidelijk wat de status is van het DOVKR bij een op te stellen uitwerkingsplan. Nu het plan blijkens artikel 22, lid 22.2, aanhef en onder a voorziet in het oprichten van 120 woningen terwijl uit het DOVKR blijkt van een woningbouwprogramma van 90 woningen voor het desbetreffende plandeel, maken de uitwerkingsregels derhalve niet inzichtelijk hoeveel woningen ter plaatse maximaal kunnen worden gerealiseerd. De planregeling is derhalve in zoverre rechtsonzeker.
7. Voor zover [appellante] aanvoert dat geen behoefte bestaat aan 120 woningen in het plangebied overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat aan een behoefte aan 120 gestapelde woningen in het plangebied binnen de planperiode niet behoeft te worden getwijfeld. Volgens de raad wordt met het mogelijk maken van 120 woningen in het onderhavige plan het maximum van 25% gestapelde woningen voor het plandeel V:"Midden" van het vorige plan weliswaar overschreden, maar wordt wel voldaan aan het eveneens in het vorige plan voorgeschreven maximum aantal woningen van 2000, aangezien na het ontwikkelen van de 120 woningen in het gebied V:"Midden" ongeveer 1900 woningen aanwezig zullen zijn. [appellante] heeft deze laatste stelling niet weersproken. In zijn reactie op de zienswijze van [appellante] heeft de raad voorts vermeld dat het de wens is van de gemeente en de ontwikkelaar om, gelet op de woningmarkt, ter plaatse van het bestreden plandeel kleine appartementen te kunnen realiseren. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het hierbij niet alleen hoeft te gaan om sociale huurwoningen maar ook om huurwoningen in een wat hoger prijssegment. Verder zijn de woningen volgens de raad ook aantrekkelijk voor senioren omdat de betrokken gebouwen zullen worden voorzien van liften, alsmede vanwege de situering ervan, nu ouderen in hun eigen woonplaats willen blijven wonen. In de plantoelichting alsmede ter zitting heeft de raad in dit verband verwezen naar het door ABF Research in 2009 uitgevoerde onderzoek "Actualisatie Woningmarktprofiel Lansingerland". Hierin staat onder meer dat in Lansingerland behoefte bestaat aan eengezinswoningen, maar dat daarnaast ook rekening moet worden gehouden met een behoefte aan meergezinswoningen in verband met het aan de woningvoorraad onttrekken van woningen in dat segment in de stedelijke gemeenten in de regio.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de mogelijkheid die het plan biedt voor de bouw binnen de planperiode van maximaal 120 gestapelde woningen in een reële behoefte voorziet.
Het betoog faalt.
8. Ten aanzien van de gevolgen van de voorziene ontwikkeling voor het dorpse karakter en de landschappelijke inpassing daarvan overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft gesteld dat beoogd wordt in het gebied met de bestemming "Wonen - Uit te werken - 6" te voorzien in gestapelde woningbouw, verdeeld over drie woontorens. In het DOVKR wordt daarvan ook uitgegaan. Het plangebied grenst aan de noordzijde - bij het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken - 6" - aan de zogenoemde Groen-Blauwe slinger, een slinger van natuur- en recreatiegebieden tussen de stedelijke gebieden rond Den Haag en Rotterdam. In paragraaf 2.2 van de plantoelichting staat dat dit aanleiding heeft gevormd voor het realiseren van een hoge mate van verweving tussen het woongebied en het landschap. In zijn reactie op de zienswijze van [appellante] heeft de raad vermeld dat de drie woontorens de overgang van het landelijk gebied naar het stedelijk gebied stedenbouwkundig accentueren. De raad heeft wat betreft de invulling van het desbetreffende plandeel toegelicht dat de bebouwing ter plaatse zal bestaan uit smalle torens die op zodanige wijze zullen worden gesitueerd dat ook sprake is van vrije doorzichten naar het achterliggende groene landschap.
Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geeft in het licht van het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene woontorens passen in de omgeving en dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarde van het omliggende gebied.
Het betoog faalt.
9. Ten aanzien van de aantasting van het woon- en leeflimaat ter plaatse van bestaande woningen heeft de raad er in zijn verweerschrift op gewezen dat de planregeling voor de uitwerkingslocatie in het voorliggende plan vrijwel gelijk is aan de planregeling in het vorige plan en dat bij de uitwerking van de bestemming de invulling van het gebied zal worden bepaald en dat eerst dan de door [appellante] naar voren gebrachte aspecten ter zake van onder meer haar woon- een leefklimaat aan de orde kunnen komen.
9.1.1. De kortste afstand van het perceel van [appellante] tot het perceel met de uit te werken bestemming waarop de woontorens zullen worden gerealiseerd, bedraagt ongeveer 100 m. Vanuit haar woning heeft [appellante] zicht op het perceel met de uit te werken bestemming.
9.1.2. Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat het voorliggende plan vrijwel gelijk is aan de regeling in het vorige plan, overweegt de Afdeling dat het vorige planologische regime weliswaar een rol kan spelen bij de beoordeling van de planologische aanvaardbaarheid van een beoogde ontwikkeling, maar dat dit de raad niet ontslaat van de verplichting bij de vaststelling van het plan de afweging te maken of de beoogde ontwikkeling gelet op de betrokken belangen, waaronder die van de omwonenden, en eventueel gewijzigde beleidsinzichten en omstandigheden planologisch aanvaardbaar is. Voorts ontslaat de omstandigheid dat het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken - 6" in een op te stellen uitwerkingsplan invulling zal moeten krijgen de raad niet van de plicht om de aan het toekennen van de uit te werken bestemming ten grondslag liggende belangenafweging inzichtelijk te maken. De raad heeft in dit geval niet inzichtelijk gemaakt dat de belangen van [appellante] onder meer wat betreft de gevolgen voor haar woon- en leefklimaat, bij de belangenafweging zijn betrokken. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken - 6" niet berust op een deugdelijke motivering.
Conclusie
10. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken - 6" is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
11. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
12. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Lansingerland van 31 januari 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Meerpolder 2012", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken - 6";
III. draagt de raad van de gemeente Lansingerland op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II., wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Lansingerland aan [appellante] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
431-685.