201304404/1/A1.
Datum uitspraak:19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2013 in zaak nr. 13/139 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Kollumerland en Nieuwkruisland.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2012 heeft het college de kosten van toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 8.310,00 en een bedrag van € 7.720,14 bij [appellant] in rekening gebracht.
Bij besluit van 27 november 2012, gerectificeerd op 17 december 2012, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 25 juni 2012 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 4 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2014, waar het college, vertegenwoordigd door W.J. Osinga en R. Fonk, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de last in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht.
Ingevolge het zesde lid stelt het bestuursorgaan de hoogte van de verschuldigde kosten vast.
2. Vast staat dat [appellant] een walbeschoeiing van asbesthoudend materiaal heeft verwijderd van het perceel [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 11 juli 2011 heeft het college [appellant] gelast om vóór 24 augustus 2011 de volgende maatregelen te nemen:
- [appellant] dient een asbestinventarisatie te laten uitvoeren door een daartoe gecertificeerd bedrijf ter plaatse waar de walbeschoeiing aanwezig was en hij dient dat rapport naar het college te sturen;
- Indien uit dat rapport blijkt dat er asbestverontreiniging aanwezig is, dient [appellant] het verontreinigde gebied te laten saneren overeenkomstig het asbestinventarisatierapport door een daartoe gecertificeerd bedrijf;
- Indien er gesaneerd wordt, dient [appellant] na afloop daarvan een rapport van de eindmeting naar het college te sturen.
Het college heeft [appellant] bij dit besluit medegedeeld dat het, indien hij niet aan de last voldoet, zal overgaan tot het toepassen van bestuursdwang en de kosten bij [appellant] in rekening zal brengen. [appellant] heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit, zodat het in rechte onaantastbaar is.
3. Op verzoek van het college heeft MUG ingenieursbureau het rapport "Volledige asbestinventarisatie type A van een walbeschoeiing aan [locatie] te [plaats]" van 8 maart 2012 opgesteld. Daarin is vermeld dat MUG ingenieursbureau heeft vastgesteld dat ter plaatse van de walbeschoeiing hechtgebonden asbest aanwezig is. In het rapport is opgenomen dat voor een volledige sanering wordt geadviseerd om de sloot ter hoogte van de beschoeiing droog te leggen waarna het asbesthoudende materiaal ter plaatse van de beschoeiing en de slootbodem verwijderd kan worden. Voorts is daarin vermeld dat de walbeschoeiing is ingegraven dan wel vastgezet in de bodem en dat de mogelijkheid bestaat dat er nog verborgen materialen aanwezig zijn die tijdens de visuele inspectie niet geïnspecteerd konden worden. Daarbij wordt erop gewezen dat de golfplaten onder het wateroppervlak aanwezig zijn, waardoor deze slechts gedeeltelijk visueel zichtbaar zijn.
Op 26 april 2012 heeft Djurrema, Jansma en Van Dijk B.V. (hierna: de saneerder) het asbest verwijderd. Volgens de saneerder zijn de kosten voor de sanering hoger uitgevallen dan aanvankelijk voor € 4.725,00 exclusief BTW geoffreerd in verband met een overschrijding van de geschatte hoeveelheid af te voeren met asbest verontreinigd slib. Volgens het kostenoverzicht bij het besluit van 25 juni 2012 bedragen de kosten voor de werkzaamheden van de saneerder € 7.720,14 inclusief BTW. De werkzaamheden van de saneerder omvatten het inventarisatieonderzoek, de sanering, afvoer van het afval en de eindmeting. Volgens het kostenoverzicht bedragen de kosten van de uitvoering van bestuursdwang € 472,00 en de kosten voor de voorbereiding en vastlegging van bestuursdwang € 118,00. Deze kosten heeft het college niet bij [appellant] in rekening gebracht.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte de kosten voor het toepassen van bestuursdwang bij hem in rekening heeft gebracht, voor zover deze het geoffreerde bedrag overstijgen. Daartoe voert hij aan dat het college verdergaande maatregelen heeft genomen dan omschreven in het asbestinventarisatierapport. Volgens [appellant] heeft het college ten onrechte gekozen voor een kostbare wijze van saneren, waarbij de slootbodem is afgegraven en verwijderd. Voorts stelt hij dat het college, indien bij uitvoering van de sanering een sterkere asbestverontreiniging was geconstateerd dan op basis van het asbestinventarisatierapport was verwacht, gehouden was om een aanvullend rapport aan te vragen, in plaats van direct over te gaan tot sanering.
4.1. In de omstandigheid dat de slootbodem is afgegraven en verwijderd en dat de asbestverontreiniging niet geheel met de hand is verwijderd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college de in geding zijnde kosten voor het toepassen van bestuursdwang niet in redelijkheid bij [appellant] in rekening kon brengen. Dat het college geen aanleiding heeft gezien voor het aanvragen van een aanvullend asbestinventarisatierapport voordat op 26 april 2012 tot volledige sanering van het verontreinigde gebied is overgegaan, maakt dat niet anders. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de last zag op volledige sanering van het verontreinigd gebied. Voorts wordt in aanmerking genomen dat ter plaatse door de saneerder, een gecertificeerd bedrijf, geen ander asbest is aangetroffen dan door MUG ingenieursbureau is vastgesteld en dat het - naar het college heeft gesteld en ter zitting van de Afdeling heeft toegelicht - niet mogelijk bleek om alle asbestverontreiniging met de hand te verwijderen, omdat bij die methode kleine stukken en vezels achterbleven. Tevens wordt daarbij de stelling van het college betrokken dat het perceel, indien niet ook de kleine stukken en vezels verwijderd zouden worden, niet volledig gesaneerd zou zijn en daarmee niet zou voldoen aan de eindmeting. De rechtbank heeft terecht van belang geacht dat [appellant], indien hij uitvoering had gegeven aan het besluit van 11 juli 2011, ook de kosten voor het volledig saneren van het perceel ter plaatse van de walbeschoeiing had moeten maken. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat met een andere wijze van saneren hetzelfde resultaat kon worden bereikt en dat de in rekening gebrachte kosten niet redelijk zijn.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
672.