201301172/1/A2.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Herten, gemeente Roermond,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 21 december 2012 in zaak nr. 12/686 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2011 heeft het college een verzoek van [appellanten] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 19 maart 2012 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2013, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.J. Lenders, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kent het college degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, blijft van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak in ieder geval voor rekening van de aanvrager: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.
2. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt afgeweken moet worden.
3. Bij besluit van 10 juli 2008 heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend van het op 24 augustus 2000 vastgestelde bestemmingsplan "Oolder Veste" voor de realisering van een supermarkt, zes dagwinkels, een frituur en 32 appartementen aan de Putkamp te Herten (hierna: het bouwterrein).
4. [appellanten] zijn eigenaar van het perceel met woning en tuin, plaatselijk bekend [locatie] te Herten (hierna: het perceel). Zij hebben bij aanvraagformulier met als datum 20 juni 2010 gevraagd om een tegemoetkoming in planschade. Op het formulier hebben zij onder het kopje ‘Planologische maatregel die volgens u de oorzaak van de schade is: *aankruisen wat van toepassing is’ de eerste en tweede mogelijkheid aangekruist: ‘artikel 6.1, twee lid, onder a, Wro’ en ‘artikel 6.1, tweede lid, onder b, Wro’. Zij hebben op dat formulier onder het kopje ‘Ruimte voor overige informatie/aanvullingen:’ het volgende vermeld:
"* kolossaal (en hoog) complex, vergeleken met voormalig klein en vriendelijk schoolgebouwtje
* sterk verminderde privacy: inkijk vanuit balkons op huis (in woonkamer en slaapkamers)
* minder licht, lucht en zon
* veel meer overlast en drukt door bezoekers van de winkels, de flatbewoners en last but not least: toename van "normaal" verkeer en vrachtverkeer (bevoorrading vlakbij ons huis)
* onaantrekkelijk uitzicht (enorme kolos op heuvel voor ons huis: door hoogteverschil van de ondergrond is het geheel nog kolossaler geworden dan verwacht)
* uitstraling van huis is verslechterd door situering van het complex en de omvang en hoogte."
5. Het college heeft aan het, in bezwaar gehandhaafde, besluit van 6 juli 2011 een door Tog Nederland Zuid b.v. (hierna: Tog) opgesteld advies van 27 april 2011 ten grondslag gelegd. Daarin is vermeld dat [appellanten] een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade hebben ingediend naar aanleiding van het oprichten van een gebouwencomplex met winkels en appartementen tegenover hun woning en dat is gebleken dat dit gebouwencomplex op basis van de vrijstelling is gerealiseerd. In het advies zijn de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden van de vrijstelling en van het bestemmingsplan "Oolder Veste" met elkaar vergeleken. Volgens het advies is het bouwterrein ingevolge het bestemmingsplan "Oolder Veste" bestemd voor "Gemengde Doeleinden", waarvoor geldt dat gebouwen alleen binnen op de plankaart aangeduide bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd, en kan ingevolge de vrijstelling een gedeelte van het nieuwe gebouwencomplex buiten die bebouwingsgrenzen worden gebouwd. Volgens het advies leidt de realisering van het gebouwencomplex voor zover dat binnen de bebouwingsgrenzen geschiedt, niet tot planologisch nadeel, maar kunnen [appellanten] van het gedeelte buiten die bebouwingsgrenzen een beperkte extra aantasting van de privacy ondervinden. Gelet op de maximale planologische mogelijkheden op het bouwterrein ingevolge het bestemmingsplan "Oolder Veste" leidt de vrijstelling volgens het advies niet tot planologisch nadeel door aantasting van uitzicht, verminderde lichttoetreding, extra verkeers-, geur-, of stofhinder of aantasting van de situeringswaarde van het perceel van [appellanten]. Tog heeft de waarde van het perceel voorafgaande aan de planologische verandering getaxeerd op € 250.000 en de planschade, door de beperkte aantasting van de privacy, bepaald op € 4.000,00. Nu de planschade minder bedraagt dan 2% van de waarde van het perceel direct voorafgaande aan de schadeveroorzakende planologische maatregel, heeft Tog, gelet op artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro, geadviseerd het verzoek van [appellanten] af te wijzen.
6. [appellanten] hebben bij brief van 22 mei 2012 beroep bij de rechtbank ingesteld en dat beroep bij brief van 9 juli 2012 aangevuld. De rechtbank heeft bij de weergave van beroepsgronden in overweging 5 van de aangevallen uitspraak tevens gronden vermeld die eerst bij brief van 9 juli 2012 zijn aangevoerd. Reeds hierom klagen [appellanten] vergeefs dat de rechtbank hen ten onrechte geen nadere termijn voor het indienen van beroepsgronden heeft gegund.
7. [appellanten] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat het college in navolging van Tog van een juiste vergelijking van planologische regimes is uitgegaan, heeft miskend dat in het kader van de planvergelijking de vrijstelling met het bestemmingsplan "Rosslag-Offerkamp 1987" vergeleken diende te worden. Zij voeren aan dat het bestemmingsplan "Rosslag-Offerkamp 1987" in 2000 is opgevolgd door het bestemmingplan "Oolder Veste". De gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan "Oolder Veste" zijn volgens hen niet volledig betrokken bij de beoordeling van een door hen in 2003 gevraagde vergoeding voor planschade ten gevolge van dat bestemmingsplan, terwijl dat mogelijke gebruik hen nu wordt tegengeworpen. Volgens [appellanten] heeft dit tot gevolg dat aan hen een lager bedrag aan schadevergoeding is toegekend dan wanneer de vrijstelling direct met het bestemmingsplan "Rosslag-Offerkamp 1987" zou zijn vergeleken.
7.1. Ter zitting hebben [appellanten] bevestigd dat zij verzocht hebben om een tegemoetkoming in de schade ten gevolge van de realisering van het nieuwe gebouwencomplex tegenover hun woning. Niet in geschil is dat het nieuwe gebouwencomplex op basis van de vrijstelling is gerealiseerd. Met de in dit geding aan de orde zijnde, onder 4 vermelde aanvraag hebben [appellanten] aldus niet verzocht om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van het bestemmingsplan "Oolder Veste". Zoals hiervoor onder 2 is weergegeven moet voor het antwoord op de vraag of een verzoeker ten gevolge van een planologische verandering schade lijdt, een vergelijking worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat het college terecht is uitgegaan van een planologische vergelijking tussen de vrijstelling en het bestemmingsplan "Oolder Veste". Voor een vergelijking tussen de vrijstelling en het bestemmingsplan "Rosslag-Offerkamp 1987" was, gelet op de wettelijke systematiek, geen plaats. Dat, naar gesteld, deze vergelijking zou leiden tot vaststelling van een hoger schadebedrag dan een vergelijking tussen de opvolgende planologische regimes, is bovendien niet aannemelijk gemaakt. Dat in dit geval een forfaitair normaal maatschappelijk risico geldt van 2% van de waarde van het perceel direct voorafgaande aan de schadeveroorzakende planologische maatregel is een gevolg van de keuze van de wetgever.
Het betoog faalt.
8. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank, door te overwegen dat het college op het advies van Tog mocht afgaan, heeft miskend dat daaraan een onjuiste planvergelijking ten grondslag is gelegd. Zij voeren aan dat Tog er bij de planvergelijking ten onrechte vanuit is gegaan dat voorheen ingevolge het bestemmingsplan "Oolder Veste" op het bouwterrein een ziekenhuis kon worden gevestigd. Volgens [appellanten] is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de vestiging van een ziekenhuis in het dorp Herten, gezien het geringe inwonertal, uit te sluiten. Volgens hen is met de ingevolge het bestemmingsplan ter plaatse toegestane medische doeleinden een apotheek bedoeld.
8.1. Ingevolge artikel 9 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Oolder Veste" zijn gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor "Gemengde Doeleinden" bestemd voor educatieve, gemeenschaps-, medische, culturele en sportieve doeleinden, met dien verstande dat hierbij horeca als ondergeschikte nevenfunctie is toegestaan, openbare ruimten, waaronder begrepen wegen, parkeer- en groenvoorzieningen, alsook de bestaande horecavoorziening en de bestaande woning met bijbehorende bebouwing.
In het advies van Tog is vermeld dat het ingevolge de vrijstelling mogelijke gebruik van het bouwterrein als winkel of woning niet intensiever is dan het voorheen toegestane gebruik ten behoeve van bijvoorbeeld een ziekenhuis, sportcomplex of school. [appellanten] hebben niet aangevoerd dat het door de vrijstelling toegestane nieuwe gebruik van het bouwterrein nadeliger is dan het gebruik van dat terrein voor een sportcomplex of school. Reeds hierom vormt hetgeen zij op dit punt hebben aangevoerd geen aanleiding het advies van Tog onjuist te achten.
Het betoog faalt.
9. Het betoog van [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat zij, anders dan in het advies van Tog is vermeld, ten gevolge van de planologische verandering een ernstige aantasting van hun privacy ondervinden, waardoor zij een groot planologisch nadeel lijden, faalt evenzeer.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college in beginsel op het advies van een deskundige op het gebied van planschade mag afgaan, tenzij blijkt dat dit onzorgvuldig tot stand is gekomen, inhoudelijk niet concludent is of daaraan andere gebreken kleven. [appellanten] hebben niet aangevoerd waarom de vrijstelling, anders dan in het advies van Tog is vermeld, een ernstige aantasting van de privacy voor hen betekent. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat het college op het advies van Tog mocht afgaan.
10. [appellanten] hebben noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep hun betoog dat buurtgenoten in verhouding een hogere vergoeding hebben ontvangen dan zij, tegenover de betwisting door het college, feitelijk onderbouwd. Gelet hierop faalt dit betoog.
11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.C. van Geel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Geel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
507/710.