ECLI:NL:RVS:2014:513

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
201301011/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om mutatie van toevoeging voor rechtsbijstand in asielprocedure

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 17 december 2012 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam van 9 november 2011, waarin het verzoek van [appellant] om mutatie van een toevoeging voor rechtsbijstand werd afgewezen. De Raad had eerder op 5 juli 2011 een toevoeging verleend aan [appellant] voor rechtsbijstand in een asielprocedure, maar op 6 oktober 2011 verzocht [appellant] om de toevoeging te wijzigen zodat [wederpartij] hem kon bijstaan. De Raad weigerde dit verzoek op basis van het beleid dat asielzoekers gedurende de gehele procedure door dezelfde rechtsbijstandverlener worden bijgestaan, tenzij er sprake is van een uitzonderingssituatie.

De rechtbank oordeelde dat de Raad in redelijkheid aan dit beleid had kunnen vasthouden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte het beleid van de Raad niet in strijd met het recht op vrije advocaatkeuze achtte en dat hij niet de mogelijkheid had om zelf een advocaat te kiezen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 januari 2014 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellant] als de Raad vertegenwoordigd waren.

De Afdeling oordeelde dat het beleid van de Raad, dat gericht is op het waarborgen van de kwaliteit van rechtsbijstand, niet in strijd is met de rechten van [appellant]. De Afdeling bevestigde dat de Raad niet verplicht is om elk verzoek om overname van een advocaat in te willigen, en dat de omstandigheden van de zaak niet zodanig waren dat de Raad van zijn beleid had moeten afwijken. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201301011/1/A2.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2012 in zaak nr. 12/2573 in het geding tussen:
[appellant] en [wederpartij]
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2011 heeft de raad een verzoek van [appellant] om mutatie van een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2012 heeft hij het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door [wederpartij], advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 juni 2011 heeft [appellant] een toevoeging aangevraagd om zich in een asielprocedure te kunnen laten bijstaan door mr. A.K.J. Plaisier. Bij besluit van 5 juli 2011 heeft de raad de gevraagde toevoeging verleend. Op 6 oktober 2011 heeft [appellant] de raad verzocht om de toevoeging te wijzigen, opdat [wederpartij] hem zou kunnen bijstaan.
Aan de afwijzing van dat verzoek heeft de raad ten grondslag gelegd dat hij als beleid voert dat de asielzoeker gedurende de gehele asielprocedure door dezelfde rechtsbijstandverlener wordt bijgestaan, een goed gemotiveerd verzoek om overname slechts in een uitzonderingssituatie wordt ingewilligd en uit de overgelegde bescheiden niet is gebleken van een uitzonderingssituatie die wijziging van de toevoeging rechtvaardigt.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door het door de raad gevoerde beleid niet in strijd met het recht op vrije advocaatkeuze te achten, heeft miskend dat de raad geen financieel nadeel bij overname heeft en hij niet de mogelijkheid heeft gehad om zelf een advocaat te kiezen.
2.1. In het besluit van 6 april 2012, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste advies van de bezwarencommissie van 8 maart 2012, is uiteengezet dat met het gevoerde beleid wordt beoogd de kwaliteit van de rechtsbijstand te verhogen. Door gebruik te maken van dezelfde advocaat, kan de vertrouwensband zich sterker ontwikkelen en is die advocaat verantwoordelijk voor het resultaat in plaats van slechts voor een onderdeel, aldus dat besluit.
2.2. Voor zover de raad in dit geval geen financieel nadeel bij overname heeft, is dat geen zodanig bijzondere omstandigheid, dat hij in verband daarmee niet onverkort aan het door hem gevoerde beleid heeft mogen vasthouden. Dat [appellant] vrij is in zijn keuze voor een advocaat, betekent niet dat de raad zonder meer met elk verzoek van hem om overname dient in te stemmen. Daarbij is mede van belang dat de raad overname niet uitsluit, maar als beleid voert dat een verzoek daartoe slechts in een uitzonderingssituatie wordt ingewilligd. De rechtbank heeft in betoog van [appellant] terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat hij in redelijkheid niet tot het voeren van dat beleid heeft kunnen besluiten.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank, door hem niet te volgen in het betoog dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren een uitzondering op het beleid te maken, heeft miskend dat er een vertrouwensbreuk met zijn vorige advocaat was en die advocaat in dit bijzondere geval niet over de voor het verlenen van rechtsbijstand vereiste kennis beschikt, omdat zijn asielaanvraag wordt behandeld door een afdeling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst die gespecialiseerd is in de toepassing van artikel 1 (F) van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna: het Vluchtelingenverdrag).
3.1. Dat [appellant], als gesteld, heeft verzocht om overname, betekent op zichzelf niet dat de raad een vertrouwensbreuk moest aannemen. Voor zover zijn huidige advocaat veel ervaring heeft met zaken, waarin de toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag een rol speelt, betekent dat voorts evenmin dat de raad moest aannemen dat zijn vorige advocaat over onvoldoende kennis beschikt om hem effectief rechtsbijstand te kunnen verlenen. Ook deze advocaat is bij de raad met het specialisme asielrecht geregistreerd.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
452.