201301011/1/A2.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2012 in zaak nr. 12/2573 in het geding tussen:
[appellant] en [wederpartij]
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2011 heeft de raad een verzoek van [appellant] om mutatie van een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2012 heeft hij het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door [wederpartij], advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 juni 2011 heeft [appellant] een toevoeging aangevraagd om zich in een asielprocedure te kunnen laten bijstaan door mr. A.K.J. Plaisier. Bij besluit van 5 juli 2011 heeft de raad de gevraagde toevoeging verleend. Op 6 oktober 2011 heeft [appellant] de raad verzocht om de toevoeging te wijzigen, opdat [wederpartij] hem zou kunnen bijstaan.
Aan de afwijzing van dat verzoek heeft de raad ten grondslag gelegd dat hij als beleid voert dat de asielzoeker gedurende de gehele asielprocedure door dezelfde rechtsbijstandverlener wordt bijgestaan, een goed gemotiveerd verzoek om overname slechts in een uitzonderingssituatie wordt ingewilligd en uit de overgelegde bescheiden niet is gebleken van een uitzonderingssituatie die wijziging van de toevoeging rechtvaardigt.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door het door de raad gevoerde beleid niet in strijd met het recht op vrije advocaatkeuze te achten, heeft miskend dat de raad geen financieel nadeel bij overname heeft en hij niet de mogelijkheid heeft gehad om zelf een advocaat te kiezen.
2.1. In het besluit van 6 april 2012, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste advies van de bezwarencommissie van 8 maart 2012, is uiteengezet dat met het gevoerde beleid wordt beoogd de kwaliteit van de rechtsbijstand te verhogen. Door gebruik te maken van dezelfde advocaat, kan de vertrouwensband zich sterker ontwikkelen en is die advocaat verantwoordelijk voor het resultaat in plaats van slechts voor een onderdeel, aldus dat besluit.
2.2. Voor zover de raad in dit geval geen financieel nadeel bij overname heeft, is dat geen zodanig bijzondere omstandigheid, dat hij in verband daarmee niet onverkort aan het door hem gevoerde beleid heeft mogen vasthouden. Dat [appellant] vrij is in zijn keuze voor een advocaat, betekent niet dat de raad zonder meer met elk verzoek van hem om overname dient in te stemmen. Daarbij is mede van belang dat de raad overname niet uitsluit, maar als beleid voert dat een verzoek daartoe slechts in een uitzonderingssituatie wordt ingewilligd. De rechtbank heeft in betoog van [appellant] terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat hij in redelijkheid niet tot het voeren van dat beleid heeft kunnen besluiten.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank, door hem niet te volgen in het betoog dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren een uitzondering op het beleid te maken, heeft miskend dat er een vertrouwensbreuk met zijn vorige advocaat was en die advocaat in dit bijzondere geval niet over de voor het verlenen van rechtsbijstand vereiste kennis beschikt, omdat zijn asielaanvraag wordt behandeld door een afdeling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst die gespecialiseerd is in de toepassing van artikel 1 (F) van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna: het Vluchtelingenverdrag).
3.1. Dat [appellant], als gesteld, heeft verzocht om overname, betekent op zichzelf niet dat de raad een vertrouwensbreuk moest aannemen. Voor zover zijn huidige advocaat veel ervaring heeft met zaken, waarin de toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag een rol speelt, betekent dat voorts evenmin dat de raad moest aannemen dat zijn vorige advocaat over onvoldoende kennis beschikt om hem effectief rechtsbijstand te kunnen verlenen. Ook deze advocaat is bij de raad met het specialisme asielrecht geregistreerd.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
452.