ECLI:NL:RVS:2014:495

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
201209761/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van verstrekkingen aan vreemdeling door het COa en de beoordeling van acute medische noodsituatie

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 februari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage. Het COa had op 24 augustus 2012 besloten om de verstrekkingen aan een vreemdeling te beëindigen op basis van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). De vreemdeling had hiertegen beroep aangetekend, dat door de voorzieningenrechter op 13 september 2012 gegrond werd verklaard, waardoor het besluit van het COa werd vernietigd. Het COa ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling heeft in haar overwegingen de grief van het COa beoordeeld, waarin werd gesteld dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat de vreemdeling voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een acute medische noodsituatie zou ontstaan bij beëindiging van de verstrekkingen. De Afdeling oordeelde dat het COa niet verplicht is om opvang te verlenen in situaties die niet zijn voorzien in de Rva 2005, tenzij er sprake is van een acute medische noodsituatie. De vreemdeling had stukken overgelegd waaruit bleek dat zij leed aan een posttraumatische stressstoornis en chronische depressieve klachten, maar de Afdeling concludeerde dat het COa in redelijkheid kon stellen dat er geen acute medische noodsituatie was die opvang noodzakelijk maakte.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het inleidend beroep van de vreemdeling ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder het COa verplicht is om opvang te bieden aan vreemdelingen, met name in situaties van medische noodzaak.

Uitspraak

201209761/1/V1.
Datum uitspraak: 13 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
appellant,
tegen de uitspraak van voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 13 september 2012 in zaak nr. 12/27261 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2012 heeft het COa de verstrekkingen aan de vreemdeling krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) beëindigd onder afwijzing van de aanvraag van de vreemdeling om de opvang krachtens de Rva 2005 te continueren. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 september 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In zijn enige grief klaagt het COa dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een acute medische noodsituatie ontstaat indien de verstrekkingen beëindigd zouden worden. Onder verwijzing naar Afdelingsjurisprudentie stelt het COa zich op het standpunt dat daar geen sprake van is, te minder nu de klachten van de vreemdeling chronisch van aard zijn waarbij een langdurige behandeling wordt verwacht.
1.1. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2014 in zaak nr. 201200442/1/V1, kan het COa niet gehouden worden tot het verlenen van opvang in situaties die niet zijn voorzien in de Rva 2005, tenzij zich de bijzondere omstandigheid van een acute medische noodsituatie voordoet. Het is evenwel aan de desbetreffende vreemdeling om, indien daartoe aanleiding bestaat, aannemelijk te maken dat van een zodanige bijzondere omstandigheid sprake is. Ter beantwoording van de vraag of zodanige situatie zich voordoet, beoordeelt het COa of een vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling in deze fase van de stoornis zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke dan wel lichamelijke schade. Dat die situatie zich voordoet, behoeft niet aan het onthouden van opvang in de weg te staan, indien de desbetreffende vreemdeling aanspraak heeft op een voorziening in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) die schade voorkomt.
1.2. De vreemdeling heeft bij haar aanvraag een rapport van haar psycholoog van 6 augustus 2012 en een stuk van een zorgcoördinator van 17 april 2012 overgelegd. In het rapport van de psycholoog staat dat de vreemdeling lijdt aan een posttraumatische stressstoornis met meerdere chronische depressieve klachten, dat de vreemdeling beperkt in staat is om op sociaal en emotioneel vlak zelfstandig te functioneren, dat de geïndiceerde zorg strikt noodzakelijk is om herhaling van decompensaties te voorkomen en dat de vreemdeling vanwege haar chronische psychiatrische problemen langdurig aangewezen zal zijn op intensieve ondersteuning. De vreemdeling is voorts sterk aangewezen op haar ambulante psychotherapeutische hulp. Volgens het stuk van de zorgcoördinator is de vreemdeling aangewezen op een beschermde woonvorm, omdat zij afhankelijk is van anderen als het gaat om oordeelsvorming over essentiële zaken in het dagelijks bestaan.
De voorzieningenrechter heeft niet onderkend dat voor zover uit voormelde stukken kan worden afgeleid dat ten tijde van het besluit van 24 augustus 2012 de dreiging van een acute medische noodsituatie aanwezig was, dit niet aan weigering van opvang in de weg staat, aangezien de vreemdeling ook bij het onthouden van opvang aanspraak heeft op verlening van medisch noodzakelijke zorg in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000. Volgens het rapport van de psycholoog bestond de zorg die de vreemdeling ten tijde van dat rapport ontving uit therapeutische sessies, een deeltijd groepsbehandeling, medicatie en een beschermde woonvorm. De omstandigheid dat de vreemdeling geen opvang heeft in een opvangvoorziening van het COa betekent niet dat die zorg niet mogelijk zal zijn. Het COa heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van een acute medische noodsituatie die tot feitelijke opvang noopt.
1.3. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidend beroep alsnog ongegrond verklaren.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 13 september 2012 in zaak nr. 12/27261;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Lustberg, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Lustberg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2014
587.