ECLI:NL:RVS:2014:4814

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2014
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
201406240/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing uitzetting door minister voor Immigratie, Integratie en Asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, waarbij zijn aanvraag om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, is afgewezen. Het betreft een aanvraag op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De minister heeft op 6 september 2012 de aanvraag afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar heeft gemaakt. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 14 februari 2014 het bezwaar ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 23 juni 2014 het beroep ongegrond heeft verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de argumenten van de vreemdeling niet voldoende zijn om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De aangevoerde gronden voldoen niet aan de eisen van artikel 85 van de Vw 2000 en roepen geen vragen op die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. Daarom heeft de Raad van State besloten om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 10 oktober 2014.

Uitspraak

201406240/1/V3.
Datum uitspraak: 10 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 juni 2014 in zaak nr. 14/3814 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 14 februari 2014 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 juni 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Van Roosmalen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2014
53.