ECLI:NL:RVS:2014:4811

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
201305643/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 31 mei 2013 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die op 18 juni 2013 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State overwoog dat de vreemdeling geen belang had bij de beoordeling van zijn hoger beroep, omdat er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd op 13 december 2012. Dit inreisverbod had de rechtsgevolgen zoals bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De Raad stelde vast dat zolang dit inreisverbod voortduurt, de vreemdeling geen kans maakt op een verblijfsvergunning, ongeacht de uitkomst van het hoger beroep. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het inreisverbod in rechte onaantastbaar was geworden, omdat daartegen geen hoger beroep was ingesteld.

Daarom concludeerde de Raad van State dat het hoger beroep van de vreemdeling kennelijk niet-ontvankelijk was. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 24 januari 2014.

Uitspraak

201305643/1/V2.
Datum uitspraak: 24 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 juni 2013 in zaken nrs. 13/14184 en 13/14185 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ambtshalve wordt als volgt overwogen.
1.1. Bij besluit van 13 december 2012 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, tegen de vreemdeling een inreisverbod met de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) uitgevaardigd. Bij uitspraak van 2 juli 2013 in zaak nr. 12/39336 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Met deze uitspraak is, nu daartegen geen hoger beroep is ingesteld, het besluit van 13 december 2012 in rechte onaantastbaar geworden.
1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 juli 2013 in zaken nrs. 201204559/1/V1 en 201207753/1/V1) heeft een vreemdeling tegen wie de staatssecretaris een inreisverbod met de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 heeft uitgevaardigd, zolang dat inreisverbod voortduurt, geen belang bij beoordeling van een beroep tegen een besluit tot afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning, dan wel intrekking van zodanige vergunning. Dat beroep kan immers nimmer leiden tot de door die vreemdeling beoogde verblijfsvergunning. Of de desbetreffende vreemdeling voldoet aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning, kan ten volle in het kader van de toetsing van dat inreisverbod dan wel de weigering dat inreisverbod op te heffen, aan de orde worden gesteld.
1.3. Bij beoordeling van het hoger beroep heeft de vreemdeling geen belang, nu niet is gebleken dat het inreisverbod van 13 december 2012 thans niet voortduurt.
2. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Klinkers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014
549.