ECLI:NL:RVS:2014:4811
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de Raad van State op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 31 mei 2013 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die op 18 juni 2013 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Raad van State overwoog dat de vreemdeling geen belang had bij de beoordeling van zijn hoger beroep, omdat er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd op 13 december 2012. Dit inreisverbod had de rechtsgevolgen zoals bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De Raad stelde vast dat zolang dit inreisverbod voortduurt, de vreemdeling geen kans maakt op een verblijfsvergunning, ongeacht de uitkomst van het hoger beroep. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het inreisverbod in rechte onaantastbaar was geworden, omdat daartegen geen hoger beroep was ingesteld.
Daarom concludeerde de Raad van State dat het hoger beroep van de vreemdeling kennelijk niet-ontvankelijk was. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 24 januari 2014.