ECLI:NL:RVS:2014:4809
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- P.A. de Vink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen inreisverbod van vreemdeling door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een inreisverbod dat door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is opgelegd. Het inreisverbod is op 22 juli 2013 uitgevaardigd en heeft betrekking op de vreemdeling. De staatssecretaris heeft later, op 23 augustus 2013, een nieuw inreisverbod voor de duur van tien jaren opgelegd, waarmee het eerdere inreisverbod van twee jaren is ingetrokken. De vreemdeling heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2014, waarin zijn beroepen ongegrond werden verklaard, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 26 juni 2014 geoordeeld dat het hoger beroep, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van het beroep tegen het inreisverbod van 22 juli 2013, niet-ontvankelijk is. Dit is gebaseerd op het feit dat de vreemdeling geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zouden kunnen leiden tot een gunstiger positie door het hoger beroep. Het hoger beroep is in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Wat betreft het inreisverbod van 23 augustus 2013 heeft de Raad van State vastgesteld dat de argumenten van de vreemdeling niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kunnen leiden. De aangevoerde punten voldoen niet aan de criteria die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. De uitspraak van de rechtbank is in zoverre bevestigd.
De Raad van State heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 juni 2014, en de betrokken rechters zijn H.G. Lubberdink en P.A. de Vink.