ECLI:NL:RVS:2014:4793
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitstel van uitzetting op basis van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 25 februari 2014. De vreemdeling had een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd op 6 juni 2013 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar op 12 augustus 2013 ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling op 25 februari 2014 eveneens ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de argumenten die in het hogerberoepschrift zijn aangevoerd niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kunnen leiden. De aangevoerde punten voldoen niet aan de criteria van artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, en er zijn geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. Daarom wordt met het oordeel volstaan.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep kennelijk ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 28 april 2014.