ECLI:NL:RVS:2014:4792

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
1 juli 2015
Zaaknummer
201406411/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sanctie opgelegd wegens verkeersovertreding en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 juli 2014, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] gegrond verklaarde en de minister van Veiligheid en Justitie veroordeelde tot vergoeding van proceskosten. De zaak betreft een sanctie die aan [appellante] was opgelegd wegens een verkeersovertreding, zoals vastgelegd in een beschikking met CJIB-nummer. De Centrale Verwerking Openbaar Ministerie had een Wob-verzoek afgewezen omdat de verzoeker niet de te naam gestelde was. De minister verklaarde het bezwaar van [appellante] gegrond, maar de rechtbank beperkte de proceskostenvergoeding tot € 487,00.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte een wegingsfactor 'licht' (0,5) heeft gehanteerd bij de toekenning van de proceskostenvergoeding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte van deze wegingsfactor is uitgegaan. De Afdeling stelt dat de behandeling van de zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure in beginsel tot de categorie gemiddeld behoort, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. Aangezien er in deze zaak geen dergelijke redenen zijn, slaagt het betoog van [appellante].

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de proceskostenvergoeding betreft. De minister wordt veroordeeld tot een hogere proceskostenvergoeding van € 974,00 in verband met de behandeling van het beroep. Daarnaast wordt de minister ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in het hoger beroep tot een bedrag van € 487,00 en het griffierecht van € 246,00. De uitspraak is openbaar gedaan op 27 november 2014.

Uitspraak

201406411/2/A3.
Datum uitspraak: 27 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 juli 2014 in zaak nr. 14/566 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij beschikking met CJIB-nummer […] is aan [appellante] een sanctie opgelegd wegens een verkeersovertreding.
Bij besluit van 27 augustus 2013 heeft de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna: de CVOM) een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob-verzoek) afgewezen omdat degene die om de documenten verzocht niet de te naam gestelde van de beschikking was.
Bij besluit van 13 december 2013 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover dat de vergoeding van de proceskosten in bezwaar betreft, de minister veroordeeld tot vergoeding van de bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten voor een bedrag van € 487,00, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde onderdeel van het besluit van 13 december 2013 en de minister veroordeeld in de door [appellante] gemaakte proceskosten in beroep tot een bedrag van in totaal € 487,00, te betalen aan [appellante]. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb), kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb, betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1,
onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief. Ingevolge de eerste volzin van de bijlage wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1,
onderdeel a, van het Bpb, vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig de bijbehorende lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met de toepasselijke wegingsfactoren.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van wegingsfactor "licht" (0,5) bij de toekenning van proceskostenvergoeding in verband met de behandeling van haar beroep.
3. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van wegingsfactor "licht" (0,5) bij het berekenen van de omvang van de vergoeding van de proceskosten in beroep. Zoals de Afdeling onder meer in haar uitspraak van 13 maart 2013 in zaak nr. 201205413/1/A3 heeft geoordeeld, behoort de behandeling van een zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure in beginsel tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. Van dergelijke redenen is in de voorliggende zaak niet gebleken. Het enkele feit dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, het geschil in beroep uitsluitend de proceskostenveroordeling in bezwaar betrof, vormt onvoldoende grond om een zodanige reden aan te nemen. Het betoogt slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de minister aan [appellante] een bedrag van € 487,00 dient te vergoeden voor in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, bepaalt de Afdeling dat de minister aan [appellante] een bedrag van € 974,00 vergoedt in verband met de behandeling van het beroep.
5. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 juli 2014 in zaak nr. 14/566, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de minister van Veiligheid en Justitie aan [appellante] € 487,00 dient te vergoeden voor in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III. bepaalt dat de minister van Veiligheid en Justitie aan [appellante] een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro) dient te vergoeden voor in verband met bij de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de minister van Veiligheid en Justitie aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Verheij w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2014
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
195.