201408337/2/R3.
Datum uitspraak: 31 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Someren,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Someren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer het college en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft het college de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij afzonderlijke brief heeft [verzoeker sub 2] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 22 december 2014, waar het college, vertegenwoordigd door F.M. Jeths en A.J. Vos, beiden werkzaam bij de provincie, [verzoeker sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door W.J.H.M. van Soerland en mr. S. Salemans-Dusch, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het verzoek van het college
2. Het college betoogt dat artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, sub f, van de planregels, voor zover dit ziet op de bouw en uitbreiding van kassen in de groenblauwe mantel, in strijd is met artikel 6.2, eerste lid, onder b, van de Verordening ruimte 2014 (hierna: Verordening 2014). Met het verzoek beoogt het college te voorkomen dat bouwmogelijkheden voor kassen in de groenblauwe mantel worden geboden.
2.1. Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening 2014 bepaalt een bestemmingsplan gelegen in de groenblauwe mantel dat de bouw of uitbreiding van kassen niet is toegestaan.
2.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, sub f, van de planregels geldt binnen de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" dat de maximaal toegestane oppervlakte voor teeltondersteunende kassen 1.000 m² is.
Ingevolge artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.1 zijn de voor "Waarde - Groenblauwe mantel" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
Ingevolge het bepaalde onder 16.1.2 gaan in geval van strijdigheid van bepalingen de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Ingevolge lid 16.2, onder 16.2.1, mogen op de voor "Waarde - Groenblauwe mantel" aangewezen gronden geen gebouwen worden gebouwd.
Ingevolge lid 16.3, onder 16.3.1, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in lid 16.2, ten behoeve van het bouwen van gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde. Hierbij gelden de specifieke randvoorwaarden:
a. het belang van de in lid 16.1 genoemde waarden wordt niet aangetast;
b. bebouwing is mogelijk op grond van de onderliggende bestemming.
2.3. Op gronden met de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" zijn kassen met een oppervlakte van 1.000 m² toegestaan, waarmee ingevolge artikel 16, lid 16.3, onder 16.3.1 van de planregels het bouwen en uitbreiden van kassen in de groenblauwe mantel niet is uitgesloten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met artikel 6.2, eerste lid, onder b, van de Verordening 2014. De raad heeft ter zitting toegelicht dat artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, sub f, van de planregels geen betrekking zou moeten hebben op gronden gelegen in de groenblauwe mantel. Gelet hierop bestaat aanleiding om, teneinde onomkeerbare gevolgen op dit punt te voorkomen, het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen, zoals in de beslissing van deze uitspraak nader is aangegeven.
3. Ten aanzien van het college is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Het verzoek van [verzoeker sub 2]
4. [verzoeker sub 2] richt zich in zijn beroepschrift tegen het plandeel met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" voor het perceel [locatie], de wijze waarop het perceel op de verbeelding is gesplitst en de gehanteerde afstandsmaat van bijgebouwen tot de bestemmingsgrens. Daartoe voert hij aan dat deze planregeling in de weg staat aan zijn bouwplan.
Ter zitting is gebleken dat [verzoeker sub 2] het voornemen heeft om op korte termijn twee bijgebouwen op het perceel [locatie] op te richten, waaraan in ieder geval artikel 9, lid 9.2, onder 9.2.3, sub f, van de planregels in de weg staat. Derhalve acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig.
4.1. Het perceel [locatie] heeft de bestemming "Wonen" en onder meer de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie".
Ingevolge artikel 9, lid 9.2, onder 9.2.1, sub a, van de planregels is binnen de bestemming "Wonen" per bestemmingsvlak één woning toegestaan.
Ingevolge het bepaalde onder 9.2.3, sub f, is de afstand van het bijbehorende bijgebouw tot de bestemmingsgrens ten minste 5 m.
Ingevolge lid 9.3, onder 9.3.4, kan het bevoegd gezag onder de daartoe gestelde randvoorwaarden een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.2, ten behoeve van de bouw van bouwwerken op een kortere afstand dan 5 m tot de bestemmingsgrens.
Ingevolge artikel 14, lid 14.1, onder 14.1.1, zijn de voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en versterking van de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Ingevolge het bepaalde onder 14.1.2 gaan, in geval van strijdigheid van bepalingen, de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Ingevolge lid 14.2, onder 14.2.1, mag op de voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden niet worden gebouwd.
Ingevolge lid 14.3, onder 14.3.1, kan het bevoegd gezag onder de daartoe gestelde voorwaarden een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde onder 14.2.1 ten behoeve van het bouwen van gebouwen overeenkomstig de onderliggende bestemming(en).
4.2. Ingevolge artikel 22 van de Verordening 2014 geldt in aanvulling op hoofdstuk 3 'Structuren' ter plaatse van de aanduiding 'Cultuurhistorische vlakken' dat een bestemmingsplan:
a. mede is gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;
b. regels stelt ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
4.3. [verzoeker sub 2] en de raad gaan ervan uit dat de twee bestaande en legale woningen op het perceel [locatie] als zodanig zijn bestemd en dat de voor dit perceel op de verbeelding aangebrachte groene lijn een bestemmingsvlakgrens behelst als gevolg waarvan het perceel bestaat uit twee bestemmingsvlakken.
Het perceel [locatie] is in de Verordening 2014 aangewezen als cultuurhistorisch vlak. Gelet hierop heeft de raad aan deze gronden terecht de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" toegekend. Voor de bouw van gebouwen op deze gronden heeft de raad beperkingen gesteld. In hetgeen is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze beperkingen niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
In de planregels is opgenomen dat de afstand van het bijbehorende bijgebouw tot de bestemmingsgrens binnen de bestemming "Wonen" ten minste 5 m moet zijn. Bij afwijkingsbevoegdheid kan onder de daartoe gestelde voorwaarden worden afgeweken van deze afstandsmaat. Dat de raad met het oog op de ruimtelijke uitstraling en kwaliteit een dergelijke afstandsmaat heeft willen hanteren, acht de voorzieningenrechter op voorhand niet onredelijk. Voor zover het verzoek ertoe strekt de bestemmingsvlakgrens op de verbeelding te wijzigen, wordt overwogen dat een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, te verstrekkend is. Van uitzonderlijke omstandigheden welke nopen tot een andere conclusie is niet gebleken.
4.4. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van [verzoeker sub 2] geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat de passage "Het vorenstaande geldt niet voor gronden met de dubbelbestemming "Waarde- Groenblauwe mantel". Daar mogen geen teeltondersteunende kassen mogen worden gebouwd of uitgebreid." moet worden geacht deel uit te maken van artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, sub f, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" zoals dat op 26 juni 2014 is vastgesteld;
II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 2] af;
III. gelast dat de raad van de gemeente Someren aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Bongertman, griffier.
w.g. Koeman w.g. Bongertman
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2014
709.