201409541/2/A1.
Datum uitspraak: 31 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], handelend onder de naam Cleaning Service Veghel, beiden wonend te Veghel,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 november 2014 in zaken nrs. 13/24, 14/135, 14/610, 14/938, 14/611, 14/2308 en 142309 in het geding tussen:
[verzoeker A] en Cleaning Service Veghel, [verzoeker rechtbank A] en [verzoeker rechtbank B], beiden wonend te Veghel,
en
het college van burgemeester en wethouders van Veghel.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2012, verzonden op 17 juli 2012, heeft het college geweigerd om aan [verzoeker A] omgevingsvergunning te verlenen voor het huisvesten van 11 arbeidsmigranten in het pand [locatie 1] te Veghel.
Bij besluit van 5 december 2012 heeft het college het daartegen door [verzoeker A] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 12 december 2012 heeft het college [verzoeker A] gelast vóór 1 februari 2013 het aantal het aantal bewoners van de woning [locatie 1] terug te brengen tot ofwel één afzonderlijk huishouden dan wel een huishouden plus maximaal twee personen, onder oplegging van een dwangsom.
Bij besluit van 3 december 2013, verzonden op 6 december 2013, heeft het college naar aanleiding van het tegen het besluit van 12 december 2012 door [verzoeker A] gemaakte bezwaar dit besluit gehandhaafd onder aanvulling van de motivering en heeft het de begunstigingstermijn verlengd tot 1 juli 2014.
Bij besluit van 13 december 2013 heeft het college Cleaning Service Veghel gelast vóór 1 juli 2014 het aantal bewoners van de woning [locatie 1] terug te brengen tot ofwel één afzonderlijk huishouden dan wel een huishouden plus maximaal twee personen, onder oplegging van een dwangsom.
Bij afzonderlijke besluiten van 16 januari 2014 heeft het college [verzoeker A] onderscheidenlijk Cleaning Service Veghel gelast vóór 1 juli 2014 het aantal bewoners van de woning [locatie 2] te Veghel terug te brengen tot ofwel één afzonderlijk huishouden dan wel een huishouden plus maximaal twee personen, onder oplegging van een dwangsom.
Bij besluit van 13 juni 2014 heeft het college de begunstigingstermijn met betrekking tot de lasten in de besluiten van 3 december 2013, 13 december 2013 en 16 januari 2014 verlengd tot vier weken na de datum waarop de rechtbank uitspraak doet op de beroepen tegen deze besluiten.
Bij uitspraak van 25 november 2014 heeft de rechtbank het door [verzoeker A] tegen het besluit van 5 december 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten, de beroepen van [verzoeker A] tegen de besluiten van 3 december 2013 en 16 januari 2014 ongegrond verklaard, de beroepen van Cleaning Service Veghel tegen de besluiten van 13 december 2013 en 16 januari 2014 ongegrond verklaard en de beroepen van [verzoeker rechtbank A] en [verzoeker rechtbank B] tegen het besluit van 13 juni 2014 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker A] en Cleaning Service Veghel hoger beroep ingesteld. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 december 2014, waar [verzoeker A], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, Cleaning Service Veghel, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Muller en A. Munster, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. In dit geval is er geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak in het bodemgeschil te doen, reeds nu de termijn om hoger beroep in te stellen nog niet is verstreken en [verzoeker rechtbank A] en [verzoeker rechtbank B] nog hoger beroep kunnen instellen.
3. Het verzoek strekt er toe de besluiten van 12 december 2012, 3 december 2013, 13 december 2013, 16 januari 2014 en 13 juni 2014 te schorsen.
4. De panden [locatie 2] en [locatie 1] zijn eigendom van [verzoeker A]. Cleaning Service Veghel huurt de panden van [verzoeker A] ten behoeve van het huisvesten van arbeidsmigranten. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruik dat van de panden wordt gemaakt in strijd is met het bestemmingsplan "Veghel Zuid".
5. [verzoeker A] en Cleaning Service Veghel betogen onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college diende af te zien van handhavend optreden. Volgens hen is sprake van door het college gewekte gerechtvaardigde verwachtingen dat niet handhavend zou worden opgetreden en is aan hun financiële belangen onvoldoende gewicht toegekend, terwijl teveel gewicht is toegekend aan de belangen van omwonenden, nu de gestelde overlast nergens uit blijkt. Door [verzoeker A] en Cleaning Service Veghel is ter zitting uiteengezet dat voor zover het college al handhavend mag optreden uit het gewekte gerechtvaardigde vertrouwen volgt dat zij financieel gecompenseerd dienen te worden en daaraan in de door het college gemaakte belangenafweging ten onrechte geen dan wel onvoldoende gewicht is toegekend. Verder is volgens [verzoeker A] en Cleaning Service Veghel sprake van concreet zicht op legalisering.
5.1. Niet in geschil is dat bij [verzoeker A] door mededelingen van een medewerker van de gemeente bij de aankoop van de panden [locatie 2] en [locatie 1] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat het gebruik van de panden voor de huisvesting van arbeidsmigranten was toegestaan. Op voorhand staat, onder meer gelet op hetgeen [verzoeker A] en Cleaning Service Veghel over financiële compensatie hebben aangevoerd, niet vast dat de aangevallen uitspraak en de bestreden besluiten in het bodemgeschil onverkort in stand zullen blijven.
Tegenover de financiële belangen van [verzoeker A] en Cleaning Service Veghel en de belangen van de onderhuurders die de panden thans bewonen om niet gedwongen te worden het gebruik van de panden te beëindigen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist, staan de belangen van het college en de verzoekers om handhaving, waarnaar door het college is verwezen, om de last op korte termijn te effectueren. Niet is gebleken dat deze laatste belangen zodanig zwaarwegend zijn dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat zal worden bevorderd dat het in de bodemprocedure spoedig tot een zitting en een uitspraak op het hoger beroep zal komen, zodat definitieve zekerheid voor alle partijen binnen afzienbare termijn wordt bevorderd.
Gelet op het voorgaande, en in aanmerking nemend dat niet is gebleken van belangen van andere derden die zich daartegen verzetten, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Veghel van 12 december 2012, kenmerk 19.054, 3 december 2013, kenmerk 29336, 13 december 2013, kenmerk 45.145, 16 januari 2014, kenmerken 46.602 en 46.603 en 13 juni 2014, kenmerk 46.725, tot vier weken na de uitspraak in de bodemprocedure;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veghel tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1017,54 (zegge: duizendzeventien euro en vierenvijftig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Veghel aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kos
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2014
580.