ECLI:NL:RVS:2014:4779

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
31 december 2014
Zaaknummer
201405916/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake inbeslagname en bewaring van hond

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 december 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoeker], wonend te Son en Breugel, tegen de burgemeester van Son en Breugel. De zaak betreft de inbeslagname en bewaring van de hond van [verzoeker], een rottweiler, die op 9 september 2013 door de burgemeester in beslag is genomen. De burgemeester verklaarde het bezwaar van [verzoeker] tegen deze inbeslagname op 12 december 2013 ongegrond. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 11 juni 2014 het beroep van [verzoeker] tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna [verzoeker] hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 18 december 2014 heeft [verzoeker] verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de hond tijdelijk zou kunnen worden vrijgegeven voor training bij het Gedragscentrum Martin Gaus. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek om schorsing van het besluit van de burgemeester niet op voorhand toewijsbaar is. De voorzieningenrechter heeft het belang van [verzoeker] bij het hebben van contact met de hond en het volgen van training afgewogen tegen het algemeen belang van de openbare orde. Gezien de eerdere bijtincidenten met de hond en het risico op herhaling, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het algemeen belang zwaarder weegt dan het belang van [verzoeker].

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van [verzoeker] afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 december 2014.

Uitspraak

201405916/2/A3.
Datum uitspraak: 23 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Son en Breugel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juni 2014 in zaak nr. 13/5894 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de burgemeester van Son en Breugel.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2013 heeft de burgemeester de hond van [verzoeker] (een rottweiler genaamd [naam]) in beslag genomen en in bewaring gesteld.
Bij besluit van 12 december 2013 heeft de burgemeester het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juni 2014 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester en [verzoeker] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 december 2014, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, bijgestaan door M.R. Gaus, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.J. Jacobse, advocaat te Middelburg, bijgestaan door F.J. Driessen en dr. M.B.H. Schilder, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] heeft verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de burgemeester gehouden is om het beslag op en de bewaring van [hond] tijdelijk op te heffen, althans [hond] af te staan, ten behoeve van het volgen van een training bij het Gedragscentrum Martin Gaus, gevestigd te Lelystad, althans enige andere deskundige, gedurende een periode van maximaal vier weken of, dan wel daarnaast, bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij en zijn echtgenote eenmaal per veertien dagen, althans eenmaal per maand, gedurende een half dagdeel, contact mogen hebben met [hond].
3. Voor toewijzing van het verzoek van [verzoeker] is een schorsing, al dan niet voor bepaalde tijd, van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 9 september 2013 vereist. Een inbeslagname met als gevolg een bewaring als hier aan de orde voorziet immers niet in de mogelijkheid om de in beslag genomen hond een training te laten volgen dan wel een bezoekregeling te treffen met de eigenaren van die hond.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat niet op voorhand vast dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. In het kader van de afweging van de bij het verzoek betrokken belangen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [verzoeker] bij schorsing van het besluit is gelegen in de mogelijkheid om [hond] bij het Gedragscentrum Martin Gaus aan een training te onderwerpen dan wel in het hebben van contact met [hond]. Ter zitting heeft [verzoeker] in dat kader te kennen gegeven dat de bewaring thans vijftien maanden duurt en hij en zijn echtgenote [hond] slechts één keer hebben mogen bezoeken. Daartegenover staat echter het algemeen belang bij handhaving van de openbare orde, welk belang de burgemeester behartigd, en dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval zwaarder dient te wegen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [hond], ondanks een eerder opgelegd aanlijn- en muilkorfgebod, betrokken was bij een bijtincident waarna is besloten tot inbeslagname. Ook na de inbeslagname heeft tijdens de bewaring, zoals de burgemeester te kennen heeft gegeven, een bijtincident plaatsgevonden waarbij [hond] één van zijn vaste verzorgers heeft aangevallen en meermaals heeft gebeten. Gelet hierop en op het risico dat bij schorsing van het besluit opnieuw een bijtincident zou kunnen plaatsvinden, acht de voorzieningenrechter het algemeen belang in het kader van de handhaving van de openbare orde in dit geval zwaarwegender dan dat van [verzoeker] bij toewijzing van zijn verzoek.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Veenboer
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2014
730.