ECLI:NL:RVS:2014:475

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
201309423/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Dorpskernen IV

Op 4 juli 2013 heeft de raad van de gemeente Medemblik het bestemmingsplan "Dorpskernen IV" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft verzoeker, wonend te Wognum, beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 14 januari 2014 behandeld. Verzoeker werd bijgestaan door mr. L.A.A. van Wakeren, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door mr. W. Smak. De voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening geen spoedeisend belang had, omdat het niet duidelijk was waarom verzoeker niet kon wachten op de uitspraak in de bodemprocedure. De voorzitter merkte op dat verzoeker ten tijde van de vaststelling van het plan geen rechthebbende was op het perceel, maar dat dit niet bij voorbaat uitsloot dat hij in de bodemprocedure als belanghebbende zou worden aangemerkt. De voorzitter wees het verzoek af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 februari 2014.

Uitspraak

201309423/2/R1.
Datum uitspraak: 3 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Wognum, gemeente Medemblik,
en
de raad van de gemeente Medemblik,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorpskernen IV" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 januari 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. L.A.A. van Wakeren, werkzaam bij VW Juridisch Advies, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W. Smak, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de dorpskernen Wognum, Nibbixwoud en Zwaagdijk.
3. De raad betoogt dat [verzoeker] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, zodat zijn beroep in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Het beroep van [verzoeker] is gericht tegen de planregeling voor het perceel [locatie] in Wognum. Ten tijde van het vaststellen van het plan was [verzoeker] geen rechthebbende op het perceel, aldus de raad.
3.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 van de Awb, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een voldoende objectief, actueel, eigen, persoonlijk belang dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
3.2. Niet in geschil is dat [verzoeker] ten tijde van de vaststelling van het plan bewoner was van een gedeelte van het voormalige agrarische bedrijfsgebouw op het perceel [locatie]. Gelet hierop kan niet bij voorbaat worden uitgesloten dat [verzoeker] in de bodemprocedure zal worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit.
3.3. Het staat vast dat [verzoeker] thans niet meer verblijft op het perceel [locatie] en dat de eigenaren van het perceel het agrarische bedrijfsgebouw op het perceel, dat voorheen door [verzoeker] feitelijk werd gebruikt voor bewoning, hebben gesloopt. Ter zitting heeft [verzoeker] toegelicht dat tussen hem en de eigenaren van het perceel [locatie] civiele procedures aanhangig zijn en dat hij het voornemen heeft om terug te keren naar het perceel. Het plan voorziet niet in de mogelijkheid om het gesloopte bedrijfsgebouw te herbouwen. Herbouw is wel mogelijk indien het bestreden besluit wordt geschorst, aldus [verzoeker].
Naar het oordeel van de voorzitter is met het verzoek van [verzoeker] geen spoedeisend belang gemoeid. Niet valt in te zien waarom met het herbouwen van het gesloopte bedrijfsgebouw, wat daar verder ook van zij, niet gewacht kan worden totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
4. Gelet op het vorengaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2014
523-739.