201403542/1/A2.
Datum uitspraak: 31 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2014 in zaak nr. 13/3833 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag over 2011 definitief berekend en vastgesteld op € 3.913,00, en een bedrag van € 1.038,00 aan te veel verstrekte voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag over 2010 definitief berekend en vastgesteld op € 9.806,00 en een bedrag van € 5.086,00 aan te veel verstrekte voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 3 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2014, waar [appellante] en E.R. Moorman, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam voor de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang, zoals deze luidde tot 1 augustus 2010, onderscheidenlijk artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, zoals deze luidde vanaf 1 augustus 2010, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Awir, worden, indien voorschotten zijn verleend, deze verrekend met de tegemoetkoming.
Ingevolge het derde lid kan de in het tweede lid bedoelde verrekening leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. [appellante] ontving sinds het toeslagjaar 2006 kinderopvangtoeslag voor haar kinderen. Vanaf februari 2008 ging haar dochter naar school, zodat [appellante] geen aanspraak meer had op kinderopvangtoeslag in 2010 en 2011 voor kinderopvang van haar dochter in een kinderdagverblijf, maar voor buitenschoolse opvang. In 2010 en 2011 zijn voorschotten kinderopvangtoeslag verstrekt aan [appellante] op basis van opvang in een kinderdagverblijf. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag over 2010 en 2011 definitief berekend en vastgesteld op een lager bedrag dan de reeds verstrekte voorschotten over die jaren. De dienst heeft daarbij tevens het te veel betaalde teruggevorderd.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen had behoren af te zien van terugvordering. De rechtbank heeft ten onrechte geen gewicht gehecht aan de omstandigheid, dat zij door de handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen schade heeft ondervonden. In 2008 heeft zij via Digi-D doorgegeven dat haar dochter niet langer gebruikte maakte van kinderopvang. Dat deze wijziging niet correct is verwerkt dient volgens [appellante] voor rekening en risico van de Belastingdienst/Toeslagen te blijven. Zij heeft de wijziging tijdig doorgegeven en mocht ervan uitgaan dat de toegekende voorschotten waren berekend met inachtneming van deze wijziging. Zij had zelf niet kunnen achterhalen dat de toegekende voorschotten niet juist waren berekend, omdat zij alleen de hoogte van de toeslagen en niet de uren controleerde. Zij is pas in 2011 bekend geworden met de fout in de berekening, aldus [appellante].
3.1. [appellante] betwist niet dat zij over de jaren 2010 en 2011 te veel kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juli 2014 in zaak nr. 201311152/1/A2) is in artikel 26 van de Awir dwingend voorgeschreven dat, indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, zoals in dit geval, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. De Awir voorziet niet in de mogelijkheid van terugvordering af te zien. [appellante] kan derhalve niet worden gevolgd in haar standpunt dat, gelet op de omstandigheden van haar geval, de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering af had moeten zien. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen het te veel betaalde terecht heeft teruggevorderd van [appellante].
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2014
17-729.