201402209/1/R3.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Oirschot,
en
de raad van de gemeente Oirschot,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Oirschot, 2 woningen Princéehof (herziening 2012-01)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[derdebelanghebbenden] hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. van Hoorne, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.S. Rotman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [derdebelanghebbenden] gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan maakt de bouw mogelijk van twee woningen achter de woningen op de percelen Kloosterstraat 3 en Kapelpad 14 te Oirschot.
3. [appellant] woont op [locatie], welk perceel grenst aan het plangebied. De in het plan voorziene woningen zijn deels gesitueerd achter de tuin van [appellant]. [appellant] vreest aantasting van zijn woon- en leefklimaat en betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de reeds forse toename van bebouwing in de directe omgeving van zijn woning in de afgelopen jaren, waardoor het vrije uitzicht vanuit zijn woning is verminderd. Door de bouw van de twee woningen zal volgens [appellant] ook het vrije uitzicht aan de achterzijde van zijn woning geheel verdwijnen. Voorts vreest [appellant] voor aantasting van zijn privacy.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan stedenbouwkundig inpasbaar is, waarvoor hij verwijst naar een stedenbouwkundig advies van het bureau Pouderoyen compagnons van 6 februari 2008 (hierna: het stedenbouwkundig advies). De raad heeft toegelicht dat in de stedenbouwkundige afweging de belangen van [appellant] zijn meegewogen, maar dat, mede gelet op de grote afstand tussen de twee woningen en de woning van [appellant], het belang dat is gediend bij de bouw van de twee woningen groter is dan het belang van [appellant] bij behoud van zijn huidig uitzicht en privacy.
3.2. Voor zover [appellant] de woonbestemming zonder bouwvlak uit het voorheen geldende plan gehandhaafd wil zien, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
De Afdeling is van oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met de bouw van de twee woningen dan aan het belang van [appellant] bij behoud van zijn huidig uitzicht en privacy. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat en dat de afstand van de woning van [appellant] tot aan de hoofdgebouwen van de woningen ongeveer 30 meter bedraagt.
Het betoog faalt.
4. [appellant] voert verder aan dat voor de hoofdgebouwen ten onrechte een maximale bouwhoogte van negen meter is toegestaan. Volgens [appellant] had bij de vaststelling van de maximale bouwhoogte alleen aansluiting moeten worden gezocht bij de bestaande vrijstaande woningen in de Kloosterstraat en het Kapelpad en niet ook bij de nieuwbouwwijk 't Withof/Princéehof, nu dit moet worden gezien als een aparte wijk.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een maximale bouwhoogte van negen meter zeer goed inpasbaar is in de omgeving. De raad verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar het stedenbouwkundig advies.
4.2. In het stedenbouwkundig advies staat, voor zover thans van belang, dat gelet op de relatief grote breedte van de achterstraat en de omstandigheid dat de woningen wat betreft de hoogte duidelijk onderschikt blijven aan de aangrenzende nieuwbouwwijk 't Withof/Princéehof, de beoogde massaopbouw aanvaardbaar wordt geacht. De raad heeft zich, gelet op dit advies, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor de maximale bouwhoogte van de voorziene woningen ook de nieuwbouwwijk 't Withof/Princéehof als referentie kan dienen. De Afdeling is voorts van oordeel dat de raad zich gelet op dit stedenbouwkundig advies in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een maximale bouwhoogte van negen meter stedenbouwkundig goed inpasbaar is in de omgeving.
Het betoog faalt.
5. Voorts betoogt [appellant] dat het plan in strijd is met het gemeentelijke beleid. Hij voert daartoe aan dat het bouwplan op meerdere punten niet voldoet aan de criteria in het stroomschema dat deel uitmaakt van de beleidsregel Particuliere woningbouwlocaties van 24 januari 2006 (hierna: de beleidsregel). Ter zitting heeft [appellant] in dit verband verder nog aangevoerd dat uit het beleid van de gemeente volgt dat bouwplannen op volgorde van aanmelding zullen worden beoordeeld. Nu het verzoek voor de twee woningen pas in 2006, na 400 andere initiatieven die volgens hem eerder zijn geïnventariseerd, is aangemeld, heeft de raad dit in strijd met het beleid beoordeeld, aldus [appellant].
5.1. Niet in geschil is dat het plan op een aantal punten niet voldoet aan de criteria in voormeld stroomschema. Volgens dit stroomschema kan bij situaties waarin niet wordt voldaan aan de criteria echter alsnog met een stedenbouwkundig onderzoek worden aangetoond dat het initiatief stedenbouwkundig inpasbaar is. In dit geval is er voor de vaststelling van het plan een stedenbouwkundig onderzoek gedaan waaruit volgt dat het plan stedenbouwkundig inpasbaar is. Anders dan [appellant] stelt is daarbij niet alleen gekeken naar de gevolgen van het plan voor de voorzijde van de woningen. In het onderzoek is ook de massaopbouw van de voorgenomen woningen en de gevolgen daarvan voor de omringende tuinen beoordeeld. Voorts volgt uit de beleidsregel niet dat nu het verzoek voor de twee woningen in 2006 is ingediend dit, wat hier overigens ook van zij, niet door de raad kon worden beoordeeld. Voor zover [appellant] heeft gewezen op het raadsbesluit nr. 2001/111 van 27 november 2001, wordt overwogen dat dit besluit, zoals ter zitting ook door de raad is toegelicht, niet ziet op de planologische en stedenbouwkundige beoordeling van plannen op eigen perceel, maar op de toewijzing van beschikbare kavels en nieuwbouwwoningen aan doelgroepen in verband met woonruimteverdeling, zodat het besluit hier niet relevant is.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad heeft gehandeld in strijd met voormeld gemeentelijk beleid.
Het betoog faalt.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Brock
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
429-603.