ECLI:NL:RVS:2014:4735
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- C.J. Borman
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 19 augustus 2014 in zaak nr. 14/5333 geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag van een vreemdeling voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris op 16 januari 2014, niet rechtsgeldig was. De staatssecretaris had in zijn hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het besluit van 3 maart 2014, waarbij de minister van Buitenlandse Zaken het bezwaar van de vreemdeling ongegrond verklaarde, onbevoegd was genomen. De staatssecretaris stelde dat de bevoegdheid om in mvv-zaken te beslissen per 1 juni 2013 op hem was overgegaan en dat hij het besluit van 3 maart 2014 voor zijn rekening had genomen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de staatssecretaris gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het gebrek in de besluitvorming krachtens artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden gepasseerd, omdat de vreemdeling niet had aangetoond dat hij door dit gebrek was benadeeld. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.
De proceskosten in hoger beroep werden vastgesteld op € 487,00, en de rechtbank werd opgedragen om te beslissen over de vergoeding van deze kosten. De uitspraak werd gedaan op 16 december 2014 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met mr. H.G. Lubberdink als voorzitter en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij als leden.