ECLI:NL:RVS:2014:4702

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
201403329/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar omgevingsvergunning voor bouwproject te Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellanten] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2014. De rechtbank had het beroep van [appellanten] ongegrond verklaard, nadat het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum hun bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning niet-ontvankelijk had verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 4 april 2012, betrof het aanbrengen van een nieuwe fundering en kelderbak, het intern veranderen en het slopen en opnieuw opbouwen van de bestaande aanbouw van een woning op het perceel [locatie] te Amsterdam.

De rechtbank oordeelde dat de publicatie van de aanvraag en de kennisgeving van het besluit voldoende adequaat waren. [Appellanten] betoogden echter dat de aanvraag ook betrekking had op het realiseren van een dakterras, wat niet duidelijk was gemaakt in de kennisgeving. De rechtbank oordeelde dat het aan [appellanten] was om nadere informatie te verkrijgen over de aanvraag, en dat de kennisgeving voldoende informatie bevatte om hen in staat te stellen om tijdig bezwaar te maken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De rechtbank had terecht overwogen dat de bezwaren van [appellanten] niet-ontvankelijk waren, omdat zij de bezwaartermijn hadden overschreden zonder dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Afdeling concludeerde dat de rechtszekerheid voor de vergunninghouder gewaarborgd moest blijven en dat de termijnoverschrijding niet kon worden geaccepteerd. De beslissing van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201403329/1/A1.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2014 in zaak nr. 13/5869 in het geding tussen onder andere:
[appellanten]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum, thans het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2012 heeft het dagelijks bestuur omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het aanbrengen van een nieuwe fundering en kelderbak, het intern veranderen en het slopen en opnieuw opbouwen van de bestaande aanbouw van het gebouw met behoud van de bestemming wonen op het perceel [locatie] te Amsterdam.
Bij besluit van 27 augustus 2013 heeft het dagelijks bestuur het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2014 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2014, waar [appellanten], bijgestaan door mr. A.J.G. Tijhuis, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. Luttik, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is, [vergunninghouder] ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 3.7, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij afdeling 3.4 van de Awb daarop van toepassing is.
Ingevolge artikel 3.8 geeft het bevoegd gezag bij de toepassing van titel 4.1 van de Awb tevens onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
2. Het dagelijks bestuur heeft in de stadsdeelkrant Centrum van 26 januari 2012 kennis gegeven van de door [vergunninghouder] ingediende aanvraag om omgevingsvergunning. De tekst hiervan luidt als volgt: "[locatie] - aanvraag 284057 - ingediend op 26 december 2011 - voor het aanbrengen van nieuwe fundering en kelderbak, het intern veranderen en het slopen en opnieuw opbouwen van de bestaande aanbouw van het gebouw [locatie] met behoud van bestemming wonen". Het dagelijks bestuur heeft van het besluit van 4 april 2012 met toepassing van artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 3.8 van de Wabo op 19 april 2012 mededeling gedaan in de stadsdeelkrant Centrum. De tekst hiervan luidt als volgt: "Op 4 april 2012 verleend: [locatie] - aanvraag 284057 - soort: regulier - het aanbrengen van nieuwe fundering en kelderbak, het intern veranderen en het slopen en opnieuw opbouwen van de bestaande aanbouw van het gebouw [locatie] met behoud van bestemming wonen". Tevens is daarbij vermeld dat belanghebbenden binnen zes weken na de datum van het besluit bezwaar kunnen maken bij het dagelijks bestuur. Voorts is het besluit van 4 april 2012 met toepassing van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekendgemaakt door toezending daarvan aan de aanvrager. Bij brief van 3 juli 2013 hebben, onder andere, [appellanten] tegen het besluit bezwaar gemaakt. Niet in geschil is dat de ingediende bezwaarschriften buiten de bezwaartermijn zijn ingediend.
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit de kennisgeving van de aanvraag en het besluit onvoldoende blijkt dat de aanvraag ook betrekking had op het realiseren van een dakterras op de aanbouw. Daarnaast heeft de rechtbank miskend dat, gelet op het ontbreken van de vermelding dat de aanvraag voorziet in het bouwen van een dakterras op de aanbouw, het vertrouwensbeginsel is geschonden, aldus [appellanten]. Volgens [appellanten] heeft de rechtbank derhalve ten onrechte overwogen dat het dagelijks bestuur voormelde termijnoverschrijding niet-verschoonbaar heeft kunnen achten.
3.1. Zoals de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 januari 2013 in zaak nr. 201211050/1/A1 en 201211050/2/A1) dienen termijnen als waar het hier om gaat ter waarborging van de rechtszekerheid, met name, maar niet alleen, van de vergunninghouder. Als de termijn is verlopen, moet deze ervan uit kunnen gaan dat de vergunning benut kan en mag worden. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.
De rechtbank heeft in haar uitspraak terecht overwogen dat de publicatie van de aanvraag en kennisgeving van het besluit van 4 april 2012 voldoende adequaat is geweest. Zij heeft daarbij van belang kunnen achten dat het in de onderhavige situatie op de weg van [appellanten] had gelegen om, naar aanleiding van de kennisgeving van de aanvraag dan wel verlening van de omgevingsvergunning, nadere informatie over de aanvraag bij het dagelijks bestuur te verkrijgen. In dit kader heeft de rechtbank van belang kunnen achten dat uit de omschrijving van de kennisgeving, onder andere, volgt dat de aanbouw wordt gesloopt en opnieuw wordt opgebouwd en dat uit deze mededeling niet kan worden opgemaakt of het gebruik dat van het dak van de nieuw te bouwen aanbouw zal worden gemaakt gelijk is aan het gebruik dat werd gemaakt van het dak bij de reeds bestaande aanbouw.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat een vergelijking met de door [appellanten] genoemde uitspraken van de Afdeling van 25 mei 2000 en 22 augustus 2000 in zaak nrs. E01.98.0040 (gepubliceerd in BR 2000/747) en E01.98.0530 (gepubliceerd in BR 2001/2) niet opgaat, nu in deze zaken, anders dan in de onderhavige zaak, in de kennisgeving de wettelijke termijn voor het indienen van rechtsmiddelen onjuist was opgenomen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het dagelijks bestuur de bezwaren van [appellanten] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De betogen falen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
700.