ECLI:NL:RVS:2014:4700

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
201403222/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Stokekkers Hapert herziening 2013 en de rechtszekerheid van bestemmingen

Op 6 februari 2014 heeft de raad van de gemeente Bladel het bestemmingsplan "Stokekkers Hapert herziening 2013" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten, wonend in Hapert, beroep ingesteld. De Raad van State heeft de zaak op 27 november 2014 behandeld. De appellanten betogen dat het plandeel met de bestemming "Wonen 4" onvoldoende rechtszekerheid biedt, omdat het aantal toegestane woningen niet gepaard gaat met specifieke regels over type woningen en hun positionering. De raad verdedigt dat de flexibele woonbestemming noodzakelijk is om in te spelen op de veranderende woningmarkt en dat er voldoende randvoorwaarden zijn opgenomen in de planregels om rechtszekerheid te waarborgen. De Raad van State oordeelt dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de appellanten geen blijvende rechten kunnen ontlenen aan het oude bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeert dat het plandeel voldoende inzicht biedt in de toekomstige bouwmogelijkheden en dat de belangen van de appellanten in de afweging zijn betrokken. Het beroep van de appellanten wordt ongegrond verklaard. De Raad van State oordeelt dat de toename van verkeer door de geplande woningen niet leidt tot een onaanvaardbare verkeersdruk in de straat De Mulder, en dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de groenstrook te behouden. De beroepen worden ongegrond verklaard, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201403222/1/R3.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Hapert, gemeente Bladel,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Hapert, gemeente Bladel,
en
de raad van de gemeente Bladel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Stokekkers Hapert herziening 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2014, waar [appellant sub 1B], [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door J.W. van Setten, en de raad, vertegenwoordigd door C.E.J.M. van Hintum, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 1]
2. [appellanten sub 1] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen 4". Volgens [appellanten sub 1] volgt uit het plandeel dat de bouw van maximaal 22 woningen is toegestaan, maar is hierin niets geregeld over het toegestane type woningen of de positionering daarvan binnen het plangebied. Hierdoor is dit plandeel volgens hen in strijd met de rechtszekerheid. Voorts voeren zij aan dat zij op basis van het bestemmingsplan zoals dat gold ten tijde van de koop van hun woning geheel andere verwachtingen hadden over de ontwikkeling van het gebied in dit plandeel.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij heeft onderkend dat de flexibele woonbestemming tot gevolg heeft dat omwonenden niet precies kunnen zien hoe het gebied uiteindelijk zal worden ingericht, maar dat een zogeheten globaal eindplan in dit geval noodzakelijk is om op een adequate wijze te kunnen inspelen op de gewijzigde omstandigheden op de woningmarkt. Volgens de raad is bij de vaststelling van het plan zoveel mogelijk rekening gehouden met de belangen van omwonenden en zijn in de planregels de nodige randvoorwaarden opgenomen over de bouw van de geplande woningen, zodat het plan voldoende rechtszekerheid biedt.
2.2. Voor zover [appellanten sub 1] betogen dat zij op basis van het bestemmingsplan zoals dat gold ten tijde van de koop van hun woning andere verwachtingen hadden over de ontwikkeling van het gebied in plandeel "Wonen 4", wordt overwogen dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
Voorts behoort het in beginsel tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. Het systeem van de Wet ruimtelijke ordening brengt met zich dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.
Anders dan [appellanten sub 1] betogen is niet alleen het maximaal aantal woningen dat mag worden gebouwd vastgelegd, maar zijn tevens specifieke bouwregels opgenomen. Zo staan in artikel 7, lid 7.2 van de planregels nadere regels omtrent de toegestane afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de voorste perceelgrens, de toegestane afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen, de maximale goot- en bouwhoogte en de maximale diepte van de woningen. Voorts zijn voor de situering, hoogte en oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde bouwregels opgenomen. Verder is in de planregels bepaald dat tenminste 10 procent van de oppervlakte van het plandeel met de bestemming "Wonen 4" als openbare groenvoorziening wordt ingericht. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het plandeel voldoende inzicht biedt in de toekomstige bouwmogelijkheden voor het gebied en niet in strijd is met de rechtszekerheid.
De betogen falen.
3. Verder betogen [appellanten sub 1] dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen bij de vaststelling van het plandeel "Wonen 4". Zij voeren aan dat niet valt in te zien waarom bijvoorbeeld niet is bepaald dat gestapelde woningbouw slechts mogelijk is op een afstand van minimaal 10 meter van de bestaande bebouwing of dat tussen de bestaande bebouwing en de nieuwe bebouwing een strook van 7 meter moet worden bestemd voor openbaar groen. Ter zitting hebben [appellanten sub 1] voorts toegelicht dat de raad in het bestreden besluit ten onrechte alleen is ingegaan op het belang dat met het plan is gediend en niet is ingegaan op hun belangen, waardoor zij zich niet gehoord voelen.
3.1. De raad heeft uiteengezet dat de mogelijkheid om te kunnen inspelen op de woningbehoefte bepalend is geweest bij de vaststelling van het plan. Voorts stelt de raad dat het plan stedenbouwkundig aanvaardbaar is en dat de belangen van [appellanten sub 1] in de bestemmingsplanprocedure zijn afgewogen.
3.2. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad de belangen van [appellanten sub 1] onvoldoende bij de totstandkoming van het plan heeft betrokken. In de nota van zienswijzen is de raad ingegaan op hetgeen [appellanten sub 1] tegen de woonbestemming hebben aangevoerd. De raad heeft bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang bij een economisch uitvoerbaar en flexibel plan dan aan het belang van [appellanten sub 1] bij een meer gedetailleerd plan, waarin de door hen gewenste afstanden en groenbestemmingen reeds vastliggen. Voor zover [appellanten sub 1] ter zitting specifiek op de mogelijkheid van gestapelde bouw hebben gewezen wordt overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook in het geval van gestapelde bouw, gelet op de toegestane bouwhoogte van tien meter, de ligging van een weg tussen de woonbestemming en de woning van [appellanten sub 1] en de in acht te nemen afstanden tot de perceelgrenzen, sprake is van een uit het oogpunt van het woon- en leefklimaat aanvaardbare situatie.
Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen
4. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Groen" met de aanduiding "specifieke vorm van groen - calamiteitenroute", grenzend aan de straat De Mulder. [appellant sub 2] en anderen betogen dat nu aan dit plandeel de bestemming "Groen" is toegekend en niet de bestemming "Verkeer", de andere kant van De Mulder, waaraan hun woningen zijn gelegen, de enige ontsluitingsmogelijkheid voor de geplande woningen in het plandeel "Wonen 4" naar de straat Het Kaar zal zijn. Hierdoor zal dit deel van De Mulder volgens hen onevenredig worden belast met de toename van verkeer. Ter zitting hebben [appellant sub 2] en anderen toegelicht dat het verkeer van en naar de rijksweg A67 gebruik zal maken van dit deel van De Mulder. Volgens [appellant sub 2] en anderen heeft de raad dit ten onrechte niet in zijn belangenafweging betrokken.
Deze toename van verkeer zal volgens [appellant sub 2] en anderen tevens leiden tot een waardevermindering van hun woningen.
4.1. Uit de verbeelding blijkt dat het plandeel met de bestemming "Wonen 4" drie ontsluitingsmogelijkheden heeft naar Het Kaar en dat er in vergelijking met het vorige geldende plan een extra ontsluiting bijkomt. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad bij zijn belangenafweging niet ook de toename van verkeer in het deel van De Mulder waaraan de woningen van [appellant sub 2] en anderen zijn gelegen heeft betrokken. De raad is in de nota van zienswijzen ingegaan op de toename van verkeer in de gehele straat De Mulder. De raad heeft hierin toegelicht dat een toename van twaalf woningen ten opzichte van het vorige plan waarin De Mulder ook doodlopend is, kan leiden tot een extra verkeersgeneratie van ongeveer 100 motorvoertuigbewegingen per etmaal en dat in een woonstraat met een 30 km zone zoals deze tot maximaal 4000 motorvoertuigen per etmaal aanvaardbaar zijn. In dit concrete geval betreft het een zeer rustige woonstraat, zonder doorgaand verkeer, waarop per etmaal ongeveer 320 motorvoertuigen worden afgewikkeld, verspreid over drie aansluitingen op Het Kaar. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat is te verwachten dat met de extra ontsluiting een goede verkeersafwikkeling van het geplande woongebied is gewaarborgd en dat de toename van verkeer door de geplande woningen niet dusdanig zal zijn dat dit leidt tot een onaanvaardbare verkeersdruk in De Mulder. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat nu het plandeel aan drie zijden wordt ontsloten het niet aannemelijk is dat al het extra verkeer als gevolg van het plandeel "Wonen 4" alleen gebruik zal maken van De Mulder. Voorts is niet bestreden dat door deze toename van verkeer het maximaal aantal motorvoertuigen van 4000 per etmaal niet zal worden overschreden.
Voor zover [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad de extra ontsluiting op de plek van de groenstrook mogelijk had dienen te maken wordt overwogen dat de raad, gelet op belangen van andere omwonenden bij behoud van de groenstrook, en nu de in het plan voorziene ontsluiting niet leidt tot een onaanvaardbare verkeersdruk in De Mulder, in redelijkheid niet voor deze oplossing heeft hoeven te kiezen.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant sub 2] en anderen betreft, bestaat gelet op het vorenstaande geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Brock
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
429-603.