201403226/1/R4.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Stolwijk, gemeente Vlist,
en
de raad van de gemeente Vlist,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Poort van Stolwijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Burgland Projectontwikkeling B.V. (hierna: Burgland) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.A. Wieringa, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp, en de raad, vertegenwoordigd door R. Huizinga, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan den Rijn, zijn verschenen. Voorts is Burgland, vertegenwoordigd door mr. T.J.P. Grünbauer, advocaat te Ede, vergezeld door mr. V.E.M. Donk en ing. M.F. Dane, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in onder meer woningbouw ter plaatse van de locatie Poort van Stolwijk te Stolwijk. Het perceel van [appellant] grenst aan zijn noordzijde aan het plangebied.
3. [appellant] richt zich tegen het plan voor zover het betreft het meest zuidelijk gelegen plandeel met de bestemming "Wonen" alsmede het westelijk deel van het meest zuidoostelijk gelegen plandeel met de bestemming "Wonen". Hij betoogt onder meer dat de binnen deze plandelen voorziene woningen op te korte afstand van de op zijn bedrijfsperceel gelegen werkplaats van zijn schoorsteenveegbedrijf zijn voorzien. Dit leidt ertoe dat ter plaatse van de woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd en dat hij in zijn toegelaten bedrijfsmatige activiteiten zal worden beperkt. De raad heeft voorts ten onrechte niet de maximale planologische mogelijkheden op zijn bedrijfsperceel in ogenschouw genomen, aldus [appellant].
Daarnaast betoogt hij dat de voorziene woningen op te korte afstand van de op zijn perceel gelegen paardenbak en paardenstallen zijn voorzien. Dit leidt ertoe dat hij in zijn toegelaten hobbymatige activiteiten, bestaande uit het houden van vijf paarden, zal worden beperkt en dat ter plaatse van de voorziene woningen geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, aldus [appellant].
4. Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat de nieuwe woningen zijn voorzien op te korte afstand van de gronden waarop hij zijn bedrijfsactiviteiten uitoefent, overweegt de Afdeling als volgt. De afstand tussen de op het perceel van [appellant] aanwezige werkplaats en de voorziene woningen bedraagt ongeveer 40 meter. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat de bedrijfsactiviteiten op het perceel buiten de werkplaats met name bestaan uit verkeersbewegingen van en naar de werkplaats. De raad heeft bij de vaststelling van het plan de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) toegepast. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder a, van de regels van het bestemmingsplan "Dorpskernen 2009" zijn op het perceel van [appellant] bedrijfsactiviteiten toegestaan die in de van deze regels van dit plan deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 en 2, alsmede daarmee naar hun aard gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten. Mede gelet op de bedrijfsbestemming van het perceel van [appellant] en diverse andere functies van gronden in de omgeving daarvan heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van het perceel van [appellant] geen sprake is van een rustige woonwijk, maar van gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure. Voor activiteiten uit milieucategorieën 1 en 2 gelden op grond van de VNG-brochure richtafstanden van onderscheidenlijk 0 meter en 10 meter in gemengd gebied. Gelet op deze richtafstanden en de afstand tussen de werkplaats en de voorziene woningen van 40 meter heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] niet onevenredig door de voorziene woningbouw in zijn bestaande bedrijfsactiviteiten zal worden belemmerd. Het lag evenwel op de weg van de raad om tevens te bezien of ter plaatse van de voorziene woningen ook bij een invulling van de maximale planologische mogelijkheden op het perceel van [appellant] nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen. Daarbij is van belang dat de afstand tussen het bouwvlak van de voorziene woningen en het bestemmingsvlak "Bedrijf" op het perceel van [appellant] ongeveer 5 meter bedraagt, terwijl uit de door de raad gehanteerde VNG-brochure een richtafstand van 10 meter volgt. De Afdeling ziet hierin dan ook aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is voorbereid.
5. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de nieuwe woningen op te korte afstand zijn voorzien van de gronden waarop hij zijn hobbymatige activiteiten uitoefent, overweegt de Afdeling als volgt. De afstand tussen de ten noordwesten van het perceel van [appellant] voorziene woningen en de paardenbak bedraagt ongeveer 5 meter. De afstand tussen de paardenbak en de voorziene vrijstaande woning ten noordoosten van het perceel van [appellant] bedraagt ongeveer 15 meter. De raad heeft de stelling van [appellant] dat voor de aanleg van de paardenbak een vergunning is verleend niet weerlegd. Op een afstand van 20 meter van de voorziene woningen staat op het perceel van [appellant] een paardenstal waarvoor, naar [appellant] heeft gesteld en de raad niet heeft weersproken, een vergunning is verleend.
Uit paragraaf 4.2.4 van de plantoelichting, die gaat over bedrijven en milieuzonering, volgt dat de raad bij de vaststelling van het plan de VNG-brochure heeft toegepast. Ook de hobbymatige activiteiten op het perceel van [appellant] worden in deze paragraaf, en daarmee in het licht van de milieuzonering, beschreven. Op grond van de VNG-brochure geldt voor het fokken en houden van paarden een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. Tussen partijen is niet in geschil dat de paarden niet bedrijfsmatig worden gehouden. Ook het hobbymatig gebruik van de paardenbak kan evenwel leiden tot lichthinder, geluidhinder, stofhinder en in het bijzonder geurhinder ter plaatse van de woningen. De afstand tussen de paardenbak en de voorziene woningen van 5 meter is een geruime afwijking van de in de VNG-brochure opgenomen richtafstand. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat de hobbymatige activiteiten op het perceel van [appellant] naar aard, omvang en intensiteit zodanig verschillen van het bedrijfsmatig houden van paarden dat ondanks deze geruime afwijking toch een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen kan worden gewaarborgd. De enkele motivering dat op het perceel van [appellant] geen mestplaat aanwezig is, acht de Afdeling daartoe ontoereikend. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat tussen partijen in geschil is hoeveel paarden ter plaatse hobbymatig worden gehouden; de raad heeft zijn afweging gebaseerd op de veronderstelling dat drie paarden worden gehouden, terwijl [appellant] stelt dat hij vijf paarden houdt. Voorts acht de Afdeling van belang dat [appellant] onweersproken heeft gesteld dat de paarden dagelijks in de paardenbak lopen en hierin ook worden getraind. De Afdeling ziet dan ook aanleiding voor het oordeel dat het plan ook in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb is voorbereid.
6. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4 en 5 is overwogen, dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen", zoals aangeduid op kaart I bij deze uitspraak, alsmede de aanduiding "bouwvlak", zoals tevens aangeduid op kaart I bij deze uitspraak.
7. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen [appellant] verder nog heeft aangevoerd geen bespreking meer.
8. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Vlist van 25 februari 2014 waarbij de raad het bestemmingsplan "Poort van Stolwijk" heeft vastgesteld, voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Wonen" zoals aangeduid op kaart I bij deze uitspraak;
b. de aanduiding "bouwvlak" zoals aangeduid op kaart I bij deze uitspraak;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Vlist tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 989,74 (zegge: negenhonderdnegenentachtig euro en vierenzeventig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Vlist aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt;
V. draagt de raad van de gemeente Vlist op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het dictum onder II. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, griffier.
w.g. Hagen w.g. Oudenaarden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
568-745.