ECLI:NL:RVS:2014:4675

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
201400327/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 19 november 2013 haar beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluiten van 31 augustus 2012 de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 en 2010 herzien en vastgesteld op nihil. Dit besluit werd genomen omdat [appellante] niet had aangetoond dat zij in die jaren kosten voor kinderopvang had gemaakt, en de overeenkomsten met het gastouderbureau niet voldeden aan de wettelijke eisen.

De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet kon aantonen dat de gastouderopvang in 2009 op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wet kinderopvang had plaatsgevonden. [appellante] voerde aan dat de overeenkomst geen dagtekening bevatte, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was. Ook de overeenkomsten over 2010 voldeden niet aan de eisen, omdat de te betalen prijs per uur ontbrak. De rechtbank bevestigde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had geoordeeld dat er geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestond.

Tijdens de zitting op 8 december 2014 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat [appellante] niet aan de vereisten voldeed om aanspraak te maken op de kinderopvangtoeslag. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de overeenkomsten essentiële gegevens misten, waardoor de aanspraak op de toeslag niet kon worden vastgesteld. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201400327/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 november 2013 in zaak nr. 12/7468 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 31 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2009 en 2010 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 6 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat te Tilburg, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, zoals dit gold tot 1 januari 2010, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge het op 1 januari 2010 in werking getreden artikel 56, vierde lid, van de Wko, geschiedt gastouderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van het gastouderbureau en de ouder. Bij regeling van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst.
Bij wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir, wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en […] de naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de overeenkomsten tussen [appellante] en het [gastouderbureau] over 2009 en 2010 niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen en [appellante] niet heeft aangetoond dat zij over die jaren kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang in 2009 op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden, nu de overeenkomst over dat jaar geen dagtekening bevat. Onder overlegging van een met het [gastouderbureau] gesloten overeenkomst, waarin als ingangsdatum 1 januari 2009 en als datum van ondertekening 15 januari 2009 is vermeld, en verklaringen van de gastouders, voert [appellante] aan dat het onverklaarbaar is waarom de in beroep overgelegde overeenkomst over 2009 geen dagtekening bevat.
[appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de twee overeenkomsten over 2010 niet de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling vermelde gegevens bevatten, omdat de te betalen prijs per uur hierin ontbreekt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:5353; www.rechtspraak.nl) voert [appellante] aan dat die bepaling weliswaar geldt voor kindercentra en gastouderbureaus, maar niet voor een vraagouder.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr. 201102492/1/H2), bestaat geen aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag, indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko die de basis vormt voor de kinderopvang. Ingevolge deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Awir, moet degene die aanspraak op de toeslag maakt aan de hand van een akte van de overeenkomst met de houder van een gastouderbureau aantonen dat de opvang krachtens zodanige overeenkomst plaatsvindt.
Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2), valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11 van de Regeling (Stcrt. 6 oktober 2004, nr. 192, blz. 17) af te leiden, dat deze bepaling mede is bedoeld om na te kunnen gaan of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de inhoud van de overeenkomst die een ouder heeft gesloten. Om aanspraak op de toeslag te kunnen maken, dient de ouder daarom inzicht te geven in de met het gastouderbureau gemaakte afspraken over kinderopvang, door een akte van een overeenkomst over te leggen waaruit die afspraken blijken. Gelet hierop betoogt [appellante] tevergeefs, onder verwijzing naar de door haar aangehaalde uitspraak van de rechtbank Rotterdam, dat artikel 11 van de Regeling uitsluitend voor kindercentra en gastouderbureaus geldt.
De stelling van [appellante] dat in de aanhef van de Regeling niet naar artikel 52 noch naar artikel 56, vierde lid, van de Wko is verwezen, doet niet aan dit oordeel af, mede gezien de bedoeling van artikel 11 van de Regeling.
Het betoog dat de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] vooraf niet in kennis heeft gesteld van de vereisten waaraan een overeenkomst met een gastouderbureau moet voldoen, treft evenmin doel. [appellante] had hiermee redelijkerwijs bekend kunnen zijn, gelet op het bepaalde in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling.
3.2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] bij brief van 22 oktober 2011 verzocht een kopie van elk contract te zenden dat zij met het [gastouderbureau] heeft gesloten. Naar aanleiding hiervan heeft [appellante] één overeenkomst gezonden, zonder dagtekening, met als ingangsdatum 1 januari 2009en twee overeenkomsten met als ingangsdatum 1 januari 2010. In de overeenkomst over 2009 ontbreken de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar als bedoeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling. [appellante] heeft voor het eerst in hoger beroep een overeenkomst over 2009 overgelegd met een datum van ondertekening, te weten 15 januari 2009. Ook hierin ontbreken de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in de overeenkomsten over 2010 de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur ontbreekt. Nu in de door [appellante] overgelegde overeenkomsten over 2009 en 2010 essentiële gegevens ontbreken, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de kinderopvang in die jaren heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko. De door [appellante] overgelegde verklaringen van de gastouders maken dit niet anders.
Het betoog faalt.
4. Gelet op het voorgaande heeft [appellante] geen aanspraak op kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 en 2010. Dit betekent dat haar betoog dat zij kan aantonen dat zij een deel van de kosten van kinderopvang over 2009 en 2010 heeft voldaan, wat hier ook van zij, geen bespreking behoeft.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
615.