201400061/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 november 2013 in zaak nr. 12/3905 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2009 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. P.A. Caljé, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift op 20 augustus 2012, en daarmee buiten de beroepstermijn, is ingediend en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar wordt geacht.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. [appellante] voert hiertoe aan dat de beroepstermijn in een vakantieperiode viel, waarin zij volledig in beslag werd genomen door de zorg voor haar drie kinderen, terwijl zij zelf depressief was, waardoor zij niet adequaat kon handelen in reactie op het besluit van 3 juli 2012. Ter staving van de stelling dat [appellante] intensief moest zorgen voor haar jongste dochter, geboren op 22 mei 2012 met een ernstige hartafwijking, heeft [appellante] onder meer een gedetailleerd verslag over de privé-situatie, een overzicht van de voedingstijden, medische gegevens en een dagboek over de voortgang van de jongste dochter overgelegd. Tevens heeft [appellante] een behandelplan van haar zoon overgelegd, waarin is vermeld dat bij hem sprake is van een gedragsstoornis. [appellante] heeft verder een doorverwijzing van haar huisarts en een brief van haar behandelend psycholoog overgelegd. Onder overlegging van vliegtuigtickets, voert [appellante] voorts aan, dat de familieleden die haar hadden kunnen ondersteunen in de zorg voor haar kinderen en het instellen van beroep, in het buitenland verbleven. Ook haar partner verbleef in het buitenland, aldus [appellante].
3.1. [appellante] heeft aannemelijk gemaakt dat zij in de beroepsperiode een moeilijke tijd doormaakte, waarin zij intensief moest zorgen voor haar kinderen en zelf met psychische problemen kampte. Dit maakt echter niet, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat het te laat instellen van beroep verschoonbaar is. Voor zover [appellante] als gevolg van die moeilijke omstandigheden niet in staat was zelf tijdig beroep in te stellen, desnoods op nader te voeren gronden, mocht van haar worden verwacht dat zij iemand inschakelde voor de behartiging van haar belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 januari 2010 in zaak nr. 200904170/1/H2), kan slechts in zeer bijzondere gevallen, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat er geen mogelijkheid was om daarvoor zorg te dragen, in verband met het dwingende karakter van de beroepstermijn daarop een uitzondering worden aanvaard. Uit de doorverwijzing van de huisarts van [appellante] en de brief van haar psycholoog, geschreven ten behoeve van de aanvraag om een uitkering en het verkrijgen van een woning, volgt niet dat [appellante] door haar psychische problemen niet in staat was de hulp van een ander in te roepen voor het instellen van beroep. Dat haar partner en enkele familieleden in het buitenland verbleven, laat onverlet dat [appellante] zich voor de behartiging van haar belangen ook tot een rechtsbijstandsverlener had kunnen wenden, zoals zij in de loop van de beroepsprocedure heeft gedaan. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
615.