201403083/1/A1.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Arnhem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 maart 2014 in zaak nr. 13/5509 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2013 heeft het college [appellant] omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het restaurant op het perceel [locatie] te Arnhem (hierna: het perceel) in afwijking van het bestemmingsplan.
Bij besluit van 1 augustus 2013 heeft het college het door [belanghebbende A], [belanghebbende B], [belanghebbende C] en [belanghebbende D] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 15 januari 2013 herroepen en de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het restaurant alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 4 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.A. Schricker, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Hindriks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende D] verschenen.
Overwegingen
1. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] zijn betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het college de bezwaren van [belanghebbende B], [belanghebbende C] en [belanghebbende D] niet-ontvankelijk had moeten verklaren, ingetrokken.
2. Het bouwplan is in strijd met de ingevolge het ter plaatse op het perceel geldende bestemmingsplan "Spijkerkwartier-Boulevardkwartier-Spoorhoek" rustende bestemming "Wonen", nu het beoogde gebruik van de voorziene uitbreiding als keuken voor het restaurant niet valt binnen de toegestane woondoeleinden.
Het college heeft geweigerd omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwplan in afwijking van het bestemmingsplan, nu het bouwplan volgens hem in strijd is met het opgestelde "Beleid omtrent planologische afwijking Kruimelgevallen" (hierna: het gevoerde beleid) en stedenbouwkundig onaanvaardbaar is.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het restaurant heeft herroepen. Hij voert daartoe aan dat het gevoerde beleid onredelijk is nu daarin ten onrechte een bijbehorend bouwwerk met een horecafunctie niet in aanmerking komt voor een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 1, onder a, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). In dat verband voert hij aan dat op het perceel reeds een horecagelegenheid aanwezig is en dat alleen inpandig in het voorziene bijbehorend bouwwerk horecafuncties zullen plaatsvinden, zodat in zoverre de gevolgen voor de omgeving hetzelfde zouden zijn als het bijbehorend bouwwerk ten behoeve van een woonfunctie was bedoeld. Voorts voert hij aan dat het college gebruik had moeten maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Tot slot voert hij aan dat het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 3o, van de Wabo omgevingsvergunning had kunnen verlenen voor de afwijking van het bestemmingsplan, hetgeen de rechtbank heeft miskend.
3.1. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid, wordt in de gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, de omgevingsvergunning slechts worden verleend:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3° indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 1, onder a, van bijlage II bij het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom.
Ingevolge onder 9 komt voor verlening van een dergelijke omgevingsvergunning in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. binnen de bebouwde kom, en
b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m2.
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
3.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door [appellant] ingediende aanvraag valt binnen de reikwijdte van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 2o, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 1, onder a, van bijlage II bij het Bor, nu de aanvraag voldoet aan de in voormeld artikel 4 gestelde voorwaarden voor vergunningverlening. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het gevoerde gemeentelijke beleid aldus moet worden uitgelegd dat voor verlening van omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan met toepassing van voormelde artikelen alleen in aanmerking komen bijbehorende bouwwerken met een woonfunctie. Het bouwplan komt gelet op de beoogde horecafunctie niet in aanmerking voor een dergelijke omgevingsvergunning.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het gevoerde beleid haar niet onredelijk voorkomt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het gevoerde beleid aansluiting is gezocht bij de inzichten neergelegd in de nieuwste bestemmingsplannen, zoals het college in het verweerschrift in hoger beroep heeft uiteengezet. Dit houdt in dat aan- en bijgebouwen alleen zijn toegestaan bij woonfuncties overeenkomstig de mogelijkheden geboden in die nieuwe bestemmingsplannen.
In de door [appellant] aangevoerde omstandigheden dat reeds een bouwwerk met een horecafunctie op het perceel is gevestigd en de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan vanwege de inpandige activiteiten niet afwijkt van een woonfunctie, heeft het college in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien om in dit geval af te wijken van het gevoerde beleid. Niet valt in te zien dat deze omstandigheden niet zijn voorzien bij het opstellen van het gevoerde beleid.
De rechtbank heeft voorts terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2013 in zaak nr. 201209559/1/A1 (www.raadvanstate.nl) overwogen, dat het college niet gehouden was toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 3o, van de Wabo als het bouwplan binnen de reikwijdte van diezelfde bepaling onder a, 2o, valt, maar daarvoor, gelet op het ter zake gevoerde beleid, geen omgevingsvergunning kan worden verleend.
Het betoog faalt.
4. Tot slot betoogt [appellant] dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door de omgevingsvergunning voor de voorziene uitbreiding van zijn restaurant te herroepen, terwijl andere horecabedrijven in de omgeving zijn uitgebreid aan de achterzijde.
[appellant] heeft deze grond en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
374-761.