ECLI:NL:RVS:2014:4662

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
201402520/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en bewijsvoering van kosten door appellante

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2014, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit, genomen op 30 november 2011, herzag het aan [appellante] voor het jaar 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag en stelde dit vast op nihil. De Belastingdienst/Toeslagen had in een later besluit van 6 april 2012 het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard, omdat zij niet had aangetoond dat de gastouderopvang in 2009 op basis van een overeenkomst had plaatsgevonden, zoals vereist door de Wet kinderopvang (Wko). De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gesteld dat de opvang niet op basis van een overeenkomst had plaatsgevonden, omdat de overgelegde overeenkomst niet door [appellante] of haar partner was ondertekend.

Tijdens de zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 november 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zijn standpunt gewijzigd en erkend dat [appellante] wel degelijk had aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang had betaald. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond was. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellante] tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond. De Belastingdienst/Toeslagen werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad van State.

De Raad van State veroordeelde de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van de proceskosten van [appellante] en gelastte de terugbetaling van het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering bij aanvragen voor kinderopvangtoeslag en de noodzaak voor de Belastingdienst/Toeslagen om zorgvuldig om te gaan met de beoordeling van dergelijke aanvragen.

Uitspraak

201402520/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2014 in zaak nr. 13/7017 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] voor het jaar 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 6 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 6 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer en drs. J.G.C. van de Werken, beiden aldaar werkzaam, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Aan het besluit van 6 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat gastouderopvang in 2009 op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden, omdat de overeenkomst die zij heeft overgelegd niet door haarzelf of haar partner was ondertekend. Voorts heeft [appellante] niet aangetoond dat zij de zogenoemde eigen bijdrage heeft betaald, aldus het besluit.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gastouderopvang in 2009 niet op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden. Daartoe heeft zij van belang geacht dat de in eerste instantie door [appellante] overgelegde overeenkomst niet door haarzelf was ondertekend en dat het later overgelegde ondertekende exemplaar ontoereikend is om alsnog aangetoond te achten dat de opvang op basis van een overeenkomst heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat, in het geval de opvang wel zou hebben plaatsgevonden op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, [appellante] niet heeft aangetoond kosten van kinderopvang te hebben gehad, nu de opvangkosten even hoog zijn geweest als de toegekende kinderopvangtoeslag.
4. Ter zitting bij de Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven zijn standpunt dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de kinderopvang in 2009 op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden niet te handhaven. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting erkend dat zijn eerst in hoger beroep ingenomen standpunt, dat het totaalbedrag aan kosten dat [appellante] aantoonbaar moet hebben betaald niet, zoals in het besluit van 6 april 2012 was vermeld en door de rechtbank is overgenomen, € 12.088,00, maar € 12.663,60 bedraagt, te laat is ingenomen. Dit betekent dat [appellante] om aanspraak op kinderopvangtoeslag te hebben volgens de Belastingdienst/Toeslagen aangetoond moet hebben dat zij het bedrag van € 12.088,00 aan kosten daadwerkelijk heeft betaald. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen erkend dat zij dit heeft aangetoond en dat zij daarom aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over dat bedrag.
5. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep gegrond is en dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen bespreking meer behoeft. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 6 april 2012 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De Belastingdienst/Toeslagen dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2014 in zaak nr. 13/7017;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 6 april 2012, kenmerk 2009.70.896 BOB DAH 2 BT09 1;
V. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 290,00 (zegge: tweehonderdnegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
85-752.