201307480/1/R2.
Datum uitspraak: 12 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Bunnik,
en
de raad van de gemeente Bunnik,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorp Bunnik 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2014, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. K. Wit, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M. Balkema en S. Bos, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting gehoord de Protestantse Gemeente Bunnik, vertegenwoordigd door J.D. Vlasblom.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. [appellanten] stellen dat het plan ten onrechte ten westen van en in verbinding met de kerk een nieuw gebouw mogelijk maakt. Zij voeren hiertoe aan dat de cultuurhistorische waarde van de kerk zal worden aangetast terwijl het nieuwe gebouw ook aan de andere zijde zou kunnen worden gebouwd. De adviezen hierover zijn ten onrechte op de monumentale waarde van de westelijke aanbouw gebaseerd en het alternatief is daardoor onvoldoende onderzocht. Tevens zal door de nieuwbouw op korte afstand van hun woning hun uitzicht en woongenot ernstig worden aangetast, aldus [appellanten].
3. De raad stelt zich op het standpunt dat het voorziene gebouw aan de westzijde het minste afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van de kerk met toren en dat op die wijze tevens de doorkijk naar het buitengebied in stand kan worden gehouden. In de haalbaarheidsstudie zijn drie varianten onderzocht. Een aanbouw aan de oostelijke zijde van de kerk was daarbij geen optie omdat dan een nieuwe gevelopening zou moeten worden gemaakt in het rijksmonument. De voorziene hoogte van de bebouwing acht de raad aanvaardbaar.
4. Het plan voorziet voor de gronden ten westen van de kerk in de bestemming "Maatschappelijk" en een bouwvlak met de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte". De afstand tussen het bouwvlak en de woning van [appellanten] is 3,2 meter. Ter plaatse van het voorziene bouwvlak staat de huidige kosterswoning. De kosterswoning bestaat uit één bouwlaag met kap.
De kerk is een rijksmonument. Aan de westzijde van de kerk is een consistoriekamer aangebouwd. Deze aanbouw heeft geen monumentale waarde.
4.1. Ingevolge artikel 13, lid 13.2, onder 13.2.1, sub b. van de planregels, mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd.
Ingevolge lid c van dat artikel, bezien in samenhang met de verbeelding, mag de goothoogte van bedrijfsgebouwen niet meer dan 4,5 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 8 meter.
4.2. In de plantoelichting is vermeld dat de protestantse kerkgemeenschap Bunnik voornemens is om de kerk "De Gaarde" af te stoten en alle activiteiten te concentreren in de oude dorpskerk. In dit kader zijn er plannen opgesteld om een kerkelijk centrum te bouwen bij de oude dorpskerk. Op grond van de stedenbouwkundige visie en de overige ruimtelijke voorwaarden is vervolgens in het plan een bouwvlak opgenomen voor deze ontwikkeling.
5. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft bij het bezien van alternatieven als uitgangspunt genomen dat de onaangetaste oostelijke gevel van de kerk niet mag worden gewijzigd, nu de westelijke gevel al is aangetast door de aangebouwde consistoriekamer. Daarnaast wil de raad het doorzicht naar het landelijk gebied behouden. Rekening houdend met deze uitgangspunten zijn vervolgens drie modellen voor nieuwbouw onderzocht. Mede op grond van de adviezen van de gemeentelijke monumentencommissie en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, is gekozen voor een aanbouw aan de westelijke zijde. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad de voor- en nadelen van de alternatieven niet in voldoende mate heeft meegewogen. Voorts is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene aanbouw de cultuurhistorische waarde van de kerk zo min mogelijk zal aantasten. Bij de afweging van de bij het besluit betrokken belangen heeft de raad dan ook in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang van de kerkgemeenschap bij een nieuw kerkelijk centrum dan aan het belang van [appellanten] bij het ongewijzigd blijven van hun uitzicht en woongenot. Hierbij heeft de Afdeling mede in aanmerking genomen dat de woning en de kerk in het centrum van Bunnik liggen en dat [appellanten] vanuit hun woonkamer op de eerste verdieping niet uitkijken op het toekomstige kerkelijk centrum.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014
545.