201405390/1/A4.
Datum uitspraak: 17 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2013 heeft het college zijn beslissing om op 29 november 2013 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte, te weten een bedrag van € 126,00, van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 21 mei 2014 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.N. Hazenkamp, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos met huishoudelijke afvalstoffen die op 29 november 2013 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de woning aan de Rozenburgstraat 203 te Den Haag. Omdat op of in de doos een poststuk is aangetroffen dat volgens het college herleidbaar is tot [appellant], stelt het college zich op het standpunt dat de doos van hem afkomstig is en dat hij deze in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellant] betoogt dat hij ten onrechte als overtreder is aangemerkt. Hij voert aan dat hij niet de geadresseerde van het poststuk is, maar de Stichting Artic Peoples Alert en dat hij bij die stichting slechts vrijwilliger is. Volgens hem wordt de post in de Zusterstraat regelmatig verkeerd bezorgd en heeft hij het desbetreffende poststuk nooit ontvangen. Hij verwijst naar een e-mailbericht van Artic Council Indigenous Peoples Secretariat waarin staat dat onlangs een wenskaart aan hem is verzonden. Verder voert hij aan dat het niet logisch is dat hij gebruik zou maken van de ORAC in de Rozenburgstraat, die op ruim 300 m afstand van zijn woning aan de Zusterstraat, waar hij ten tijde van de toegepaste spoedeisende bestuursdwang woonde, is gelegen, omdat er op de hoek van deze straat en de Schapenlaan ORAC's staan, aldus [appellant]. Daarnaast voert hij aan dat hij een sterk gevoel van onveiligheid in zijn woonomgeving heeft. Daarom komt hij niet in de Rozenburgstraat of de daar omheen liggende straten.
3.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2. Vaststaat dat op 29 november 2013 naast een ORAC ter hoogte van de woning aan de Rozenburgstraat 203 te Den Haag een doos met huishoudelijke afvalstoffen is aangetroffen met daarop of daarin een poststuk. Op het poststuk is de naam van [appellant], met daaronder de naam van Stichting Artic Peoples Alert, en het adres van [appellant] vermeld. Het college heeft zich, gelet op de adressering, terecht op het standpunt gesteld dat dit poststuk herleidbaar is tot [appellant]. Dat op het poststuk tevens de naam van Stichting Artic Peoples Alert is vermeld, maakt niet dat het poststuk niet herleidbaar is tot [appellant]. De omstandigheid dat hij slechts vrijwilliger bij Stichting Artic Peoples Alert zou zijn, wat daar ook van zij, maakt dit niet anders.
De Afdeling acht de door [appellant] gestelde persoonlijke omstandigheid dat hij een sterk gevoel van onveiligheid in zijn woonomgeving heeft, daarbij mede in aanmerking genomen het verhandelde ter zitting en de omstandigheid dat hij zonder begeleiding niet ter zitting kon verschijnen, niet zonder betekenis bij de beoordeling van de vraag of hij als overtreder kan worden aangemerkt. Nu de doos op ruim 300 m afstand van zijn woning is aangetroffen en er op kortere afstand van zijn woning ORAC's zijn gelegen, heeft het college onder die omstandigheden door bij het besluit op bezwaar alleen te overwegen dat de doos met huishoudelijke afvalstoffen vanwege het aangetroffen poststuk tot hem kan worden herleid, onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat [appellant] moet worden aangemerkt als overtreder van artikel 9 van de Afvalstoffenverordening.
4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 21 mei 2014 dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 21 mei 2014, kenmerk B.4.14.0220.001;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014
163-720.