ECLI:NL:RVS:2014:461

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
201307311/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen inreisverbod en afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij de vreemdeling werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem werd uitgevaardigd. Dit besluit dateert van 5 maart 2013. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld, maar zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd werd op 16 juni 2013 afgewezen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verklaarde op 2 augustus 2013 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond.

De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hogerberoepschrift heeft hij aangevoerd dat het besluit van 5 maart 2013 niet kan standhouden, omdat hem ten onrechte een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is geweigerd. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend en de rechtbank heeft het beroepschrift tegen het besluit van 5 maart 2013 doorgezonden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De Afdeling heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de argumenten van de vreemdeling niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kunnen leiden. De aangevoerde gronden voldoen niet aan de eisen van artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000 en er zijn geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoording behoeven. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Janssen, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 5 februari 2014.

Uitspraak

201307311/1/V2.
Datum uitspraak: 5 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 2 augustus 2013 in zaken nrs. 13/15486 en 13/15488 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2013 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft de vreemdeling beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 juni 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 augustus 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door de vreemdeling tegen het besluit van 16 juni 2013 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 19 september 2013 heeft de rechtbank het beroepschrift tegen het besluit van 5 maart 2013 doorgezonden aan de Afdeling. Het beroepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, in zoverre met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Het hoger beroep tegen het besluit van 16 juni 2013 wordt geacht mede een beroep tegen het besluit van 5 maart 2013 te omvatten. Nu de vreemdeling in het door de rechtbank doorgezonden beroepschrift uitsluitend heeft aangevoerd dat het besluit van 5 maart 2013 geen stand kan houden, omdat hem ten onrechte een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is geweigerd, faalt dat beroep reeds vanwege het onder 1. overwogene.
4. Het beroep tegen het besluit van 5 maart 2013 is kennelijk ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 5 maart 2013 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Janssen, ambtenaar van staat.
w.g. Hent w.g. Janssen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014
660-806.