ECLI:NL:RVS:2014:4605
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake asielaanvragen van vreemdelingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 23 mei 2014 de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had op 1 oktober 2013 de aanvragen van de vreemdelingen afgewezen, waarop zij in beroep gingen. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de besluiten van de staatssecretaris en droeg hem op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak.
De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris informatie overgelegd waaruit blijkt dat de vreemdelingen op 25 augustus 2014 Nederland hebben verlaten en naar Zuid-Korea zijn gereisd met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie. Dit leidde tot de conclusie dat de vreemdelingen kennelijk geen prijs meer stelden op de bescherming die zij aanvankelijk zochten in Nederland.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat, nu de staatssecretaris opnieuw op de aanvragen moet beslissen, de grieven die hij in het hoger beroep naar voren heeft gebracht geen betekenis meer hebben. Hierdoor heeft de staatssecretaris geen belang meer bij een beoordeling van zijn grieven, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De Raad van State verklaart het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.