ECLI:NL:RVS:2014:4605

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
201404977/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake asielaanvragen van vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 23 mei 2014 de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had op 1 oktober 2013 de aanvragen van de vreemdelingen afgewezen, waarop zij in beroep gingen. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de besluiten van de staatssecretaris en droeg hem op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak.

De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris informatie overgelegd waaruit blijkt dat de vreemdelingen op 25 augustus 2014 Nederland hebben verlaten en naar Zuid-Korea zijn gereisd met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie. Dit leidde tot de conclusie dat de vreemdelingen kennelijk geen prijs meer stelden op de bescherming die zij aanvankelijk zochten in Nederland.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat, nu de staatssecretaris opnieuw op de aanvragen moet beslissen, de grieven die hij in het hoger beroep naar voren heeft gebracht geen betekenis meer hebben. Hierdoor heeft de staatssecretaris geen belang meer bij een beoordeling van zijn grieven, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De Raad van State verklaart het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201404977/1/V2.
Datum uitspraak: 11 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 mei 2014 in zaken nrs. 13/25558 en 13/25559 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor haar minderjarig kind,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 1 oktober 2013 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 23 mei 2014 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
1.1. Uit een door de staatssecretaris overgelegde, door de vreemdelingen ondertekende, vertrekverklaring blijkt dat de vreemdelingen op 25 augustus 2014 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie vanuit Nederland zijn vertrokken naar Zuid-Korea. Op basis van deze informatie moet worden vastgesteld dat de vreemdelingen thans kennelijk geen prijs meer stellen op de door hen aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande.
1.2. Nu de staatssecretaris met inachtneming van het voormelde opnieuw op de aanvragen zal moeten beslissen, zullen de door de staatssecretaris in het hogerberoepschrift bestreden overwegingen van de rechtbank in deze zaak geen betekenis meer hebben. De staatssecretaris heeft om die reden geen belang meer bij een beoordeling van zijn grieven.
1.3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Yildiz
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2014
572-753.