201405067/1/A3.
Datum uitspraak: 17 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Sittard-Geleen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 mei 2014 in zaak nr. 13/2977 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen.
Procesverloop
Bij besluiten van 8 augustus 2012 heeft het college de aanvragen van [appellant] om omgevingsvergunningen voor de aanleg van een tweede uitweg en de verbreding van een bestaande uitweg, afgewezen.
Bij besluit van 20 augustus 2013 heeft het college de door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2014, waar het college, vertegenwoordigd door ir. B. Bongers, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2.18 kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Sittard-Geleen (hierna: APV) is het verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg zonder schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders.
Ingevolge het tweede lid kan het college weigeren een vergunning te geven voor het maken of veranderen van de uitweg in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorziening in de gemeente;
e. het bestemmingsplan.
2. Thans is uitsluitend in geschil of het college de omgevingsvergunning voor de verbreding van een bestaande uitweg mocht weigeren.
3. Bij besluit van 20 augustus 2013 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de bestaande uitweg niet mag worden verbreed van vijf meter naar vijftien meter, omdat bij een zeer brede uitweg functies als wandelen, spelen en parkeren worden beconcurreerd en binnen de gemeente wordt gestreefd naar zoveel mogelijk uniformiteit wat betreft de constructie van uitwegen. Er wordt beleid gevoerd waarin de standaardbreedte van een uitweg op vier meter is vastgesteld, aldus het college.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt omdat zijn perceel wezenlijk verschilt van het perceel aan de [locatie] nu dat perceel direct aan de openbare weg grenst en er derhalve, in tegenstelling tot bij zijn perceel, geen trottoir dient te worden aangepast. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn beroepsgrond dat bij het perceel aan de [locatie], waarvan de uitweg breder is dan de in het beleid gehanteerde maximale breedte van vier meter, over de volle breedte de trottoirbanden zijn verlaagd en derhalve, evenals bij zijn perceel, de bruikbaarheid van de weg in het geding is. Hiervoor is echter geen vergunning verleend en derhalve wordt die met de APV strijdige situatie gedoogd, aldus [appellant].
4.1. Het college heeft ter zitting toegelicht dat zich ter hoogte van het perceel aan de [locatie], anders dan ter hoogte van het perceel van [appellant], geen trottoir bevindt en de uitweg van dat perceel derhalve direct aan de openbare weg grenst. Reeds gelet op dit relevante verschil kan het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel niet slagen. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, griffier.
w.g. Borman w.g. Zegveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014
43-816.