201403405/1/A4.
Datum uitspraak: 17 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2013 heeft het college zijn beslissing om op 7 november 2013 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 13 maart 2014 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 7 november 2013 naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) op de Laan van Wateringse Veld ter hoogte van nummer 745 te Den Haag is aangetroffen. Deze straat is gelegen in een gebied waar ter inzameling van huishoudelijke afvalstoffen gebruik moet worden gemaakt van een ORAC. Omdat in de zak de naam- en adresgegevens van [appellant] zijn aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van hem afkomstig is en dat hij, nu niet is gebleken dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden, deze in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellant] betoogt dat hij ten onrechte als overtreder is aangemerkt. Hij biedt zijn huisvuil altijd correct aan. Zijn vuilniszakken plaatst hij in de containers in het midden van de Orlandostraat en hij gebruikt de blauwe papierbak voor het aanbieden van oud papier. Op 28 oktober 2013 heeft in Den Haag een zeer zware storm gewoed waarbij onder meer zijn in de voortuin geplaatste papierbak is omgewaaid. Met een aantal buurtbewoners heeft hij het weggewaaide papier opgeruimd. Waarschijnlijk is het papiertje met daarop zijn naam en adres, waarvan een foto in het rapportageformulier onjuist aangeboden afval is opgenomen, daarbij in de vuilniszak van een andere bewoner beland. Uit de enkele omstandigheid dat dit papiertje in een huisvuilzak is aangetroffen kan volgens hem niet worden afgeleid dat deze huisvuilzak van hem afkomstig is. Ter onderbouwing verwijst hij naar de waarschuwingsgeschiedenis voor het weer in de regio Rotterdam van de betreffende periode. Voor de regio Den Haag konden deze gegevens niet meer worden achterhaald. Voorts verwijst hij naar op 5 december 2013 door hem gemaakte foto's van een vergelijkbare situatie met omgevallen papierbakken die naar aanleiding van dezelfde weersomstandigheden ontstond.
3.1. In het besluit op bezwaar heeft het college, onder overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie, te kennen gegeven het verhaal van [appellant] niet ongeloofwaardig te vinden, maar dat [appellant] toch verantwoordelijk moet worden gehouden voor het onjuist aangeboden huisvuil, omdat in de zak slechts een wikkel is aangetroffen met daarop zijn naam- en adresgegevens.
3.2. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 15 oktober 2008 in zaak nr. 200707345/1, is degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift schendt in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht; daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.
3.3. Niet in geschil is dat de aangetroffen huisvuilzak onjuist is aangeboden. Nu in de huisvuilzak een wikkel is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellant], is de huisvuilzak in beginsel tot hem herleidbaar. Als onbestreden moet evenwel worden aangenomen dat op 28 oktober 2013 in Den Haag een zware storm heeft gewoed en dat hierbij de in de voortuin geplaatste papierbak van [appellant] is omgewaaid.
De Afdeling begrijpt het besluit op bezwaar aldus dat aan de verklaring van [appellant] dat de aangetroffen wikkel door een buurtbewoner bij het opruimen van het weggewaaide papier in een huisvuilzak is gedaan die vervolgens op een verkeerde wijze ter inzameling is aangeboden geloof wordt gehecht. De vraag is dan of gegeven deze verklaring deze handeling aan [appellant] kan worden toegerekend. Daarvoor is niet voldoende dat in de huisvuilzak zijn naam- en adresgegevens en niet die van een ander zijn aangetroffen. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] toestemming of opdracht heeft gegeven de huisvuilzak naast de ORAC te zetten. Gelet hierop heeft het college [appellant] ten onrechte als overtreder aangemerkt bij wie de kosten van de bestuursdwang in rekening kunnen worden gebracht. Het college heeft bij het bestreden besluit op bezwaar het primaire besluit dan ook ten onrechte niet herroepen.
4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 13 maart 2014 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal zelf voorziend het primaire besluit van 13 november 2013 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 13 maart 2014, kenmerk B.4.13.3588.001;
III. herroept het besluit van 13 november 2013, kenmerk HAPV-W2A-13-5239;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Dekker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014
563.