ECLI:NL:RVS:2014:4583

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
201402374/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • G.M.H. Hoogvliet
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot plaatsing op de uitwijklijst als tolk en vertaler

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 februari 2014. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat de minister van Veiligheid en Justitie op 8 maart 2013 zijn verzoek tot plaatsing op de uitwijklijst als tolk en vertaler had afgewezen. De minister stelde dat het verzoek moest worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag, waarvoor geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren aangevoerd.

[Appellant] had eerder, van 29 juni 2009 tot 29 juni 2012, op de uitwijklijst gestaan, maar zijn verzoek om verlenging was in 2012 afgewezen. Na een nieuw verzoek in december 2012, dat door de minister opnieuw werd afgewezen, volgde het hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 september 2014 behandeld.

De Afdeling overweegt dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan leiden tot een toetsing van dat besluit als ware het een eerste afwijzing. Dit geldt ook voor verzoeken om terug te komen van eerdere besluiten, tenzij er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.

In dit geval heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren die een hernieuwde toetsing rechtvaardigden. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201402374/1/A3.
Datum uitspraak: 17 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 februari 2014 in zaak nr. 13/521 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2013 heeft de minister een verzoek van [appellant] tot plaatsing op de zogenoemde uitwijklijst als tolk Nederlands - Hongaars, Nederlands - Italiaans en Nederlands - Russisch en als vertaler Nederlands-Hongaars, Hongaars-Nederlands, afgewezen.
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij en mr. L.A.G. Peterinck, beiden werkzaam bij de Raad voor Rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2. [appellant] was van 29 juni 2009 tot 29 juni 2012 geplaatst op de uitwijklijst als tolk en vertaler in voornoemde talencombinaties. Op 6 juli 2012 heeft [appellant] verzocht om verlenging van deze plaatsing. Bij besluiten van 17 september 2012 heeft de minister dit verzoek afgewezen, omdat [appellant] niet voldeed aan de gestelde voorwaarden. Bij besluit van 4 maart 2012 heeft de minister deze afwijzing gehandhaafd.
3. Op 12 december 2012 heeft [appellant] verzocht om plaatsing op de uitwijklijst als tolk en vertaler in voornoemde talencombinaties. Bij besluit van 8 maart 2013 heeft de minister dit verzoek afgewezen. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht en [appellant] geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht. Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de minister dit standpunt gehandhaafd.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 27 juni 2013 niet kan worden getoetst, nu het verzoek van 12 december 2012 een herhaalde aanvraag is, zodat voormeld toetsingskader van toepassing is, en hij aan dit verzoek in de bestuurlijke fase geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. [appellant] voert aan dat het verzoek van 12 december 2012 betrekking heeft op de plaatsing op de uitwijklijst, terwijl het eerdere verzoek van 6 juli 2012 betrekking had op de verlenging van de plaatsing op de uitwijklijst, zodat eerstgenoemd verzoek niet als een herhaalde aanvraag kan worden aangemerkt. Verder stelt hij dat het verzoek van 12 december 2012 is onderbouwd met recente stukken, waaruit nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden blijken.
4.1. Het verzoek van 12 december 2012 is ingediend binnen drie jaar nadat de onder 2 vermelde plaatsing op de uitwijklijst was beëindigd. Anders dan [appellant] betoogt, dient dit verzoek, zo volgt uit artikel 11 van het Besluit Uitwijklijst Wbtv, zoals dit ten tijde van belang luidde, te worden aangemerkt als een verzoek om verlenging van de plaatsing op de uitwijklijst. Nu de verzoeken van 6 juli 2012 en 12 december 2012 beide betrekking hebben op de verlenging van bedoelde plaatsing op de uitwijklijst, dienen de besluiten van 17 september 2012 en 8 maart 2013 als besluiten van gelijke strekking te worden aangemerkt. Derhalve heeft de rechtbank terecht aan voormeld toetsingskader getoetst.
4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door [appellant] in de bestuurlijke fase overgelegde achtendertig stukken geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden opleveren. In het besluit van de minister van 27 juni 2013 zijn deze stukken opgesomd en in drie categorieën verdeeld. Eerstgenoemde categorie stukken zijn reeds bij het nemen van de besluiten van 17 september 2012 betrokken. De tweede categorie stukken dateren van vóór de besluiten van 17 september 2012 en [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze stukken niet vóór het nemen van de besluiten konden worden overgelegd. Van laatstgenoemde categorie stukken is op voorhand uitgesloten dat deze stukken kunnen afdoen aan de besluiten van 17 december 2012.
4.3. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat er geen plaats is voor toetsing van het besluit van 27 juni 2013.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.S.N. Nasrullah-Oemar, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Nasrullah-Oemar
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014
404.