201402372/1/A3.
Datum uitspraak: 17 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 februari 2014 in zaak nr. 13/441 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2013 heeft de minister een verzoek van [appellant] tot inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers als tolk Nederlands - Servokroatisch, Nederlands - Hongaars, Nederlands - Italiaans en Nederlands - Russisch en als vertaler Nederlands - Servokroatisch, Servokroatisch -Nederlands, Nederlands - Hongaars en Hongaars - Nederlands, afgewezen.
Bij besluit van 22 mei 2013 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij en mr. L.A.G. Peterinck, beiden werkzaam bij de Raad voor Rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wet beëdigde tolken en vertalers is er een register voor beëdigde tolken en vertalers (hierna: het register).
Ingevolge het tweede lid, eerste volzin, is de minister verantwoordelijk voor het register.
Ingevolge artikel 3 dient de tolk dan wel de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Bbtv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna: de commissie).
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1º een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij anderszins kan aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register is het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68; hierna: het Besluit inschrijving) vastgesteld.
Volgens artikel 2 kan, indien een tolk of vertaler niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, zij/hij worden ingeschreven in het register na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de betreffende talencombinatie, c.q. vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde kader voor toetsen.
Volgens artikel 3 kan, indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is, de raad in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de commissie. Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
• te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
• te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q. vertaalrichting en
• scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en
-attitude te ontwikkelen.
2. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 8 van het Bbtv en artikel 2 van het Besluit inschrijving. De rechtbank heeft overwogen dat de minister dit standpunt terecht heeft ingenomen. [appellant] heeft dit oordeel niet gemotiveerd bestreden, zodat dit thans vaststaat.
3. De minister heeft voorts geweigerd het verzoek tot inschrijving voor te leggen aan de commissie, omdat [appellant] niet voldoet aan de in artikel 3 van het Besluit inschrijving vermelde voorwaarden. De minister heeft onder meer het standpunt ingenomen dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij beschikt over taalvaardigheid in de betreffende talencombinaties of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau.
4. Voor zover [appellant] ook in deze zaak aanvoert dat de minister niet het volledige dossier aan de rechtbank heeft toegezonden, verwijst de Afdeling naar overweging 3.1 van haar uitspraak van heden in de samenhangende zaak met nummer 201402364/1/A3.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het verzoek niet aan de commissie behoeft te worden voorgelegd, omdat hij niet voldoet aan de onder 3 vermelde voorwaarde. Hij voert aan dat het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel zijn geschonden. Verder heeft de rechtbank volgens hem niet onderkend dat hij de betreffende talen, op de taal Russisch na, op het C1-niveau van het Europese referentiekader voor de Talen beheerst.
5.1. Het betoog van [appellant] dat het gelijkheidsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel zijn geschonden, is niet onderbouwd, zodat het reeds hierom niet kan leiden tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte tot haar oordeel is gekomen.
De minister heeft het criterium "het vereiste niveau" als bedoeld in de onder 3 vermelde voorwaarde zo uitgelegd dat [appellant] dient aan te tonen de talen Nederlands, Russisch, Italiaans, Hongaars en Servokroatisch op ten minste het C1-niveau van het Europese referentiekader voor de Talen te beheersen. De rechtbank heeft overwogen dat dit niet onredelijk moet worden geacht, hetgeen [appellant] niet heeft bestreden.
[appellant] heeft onderschreven dat hij de taal Russisch niet op bedoeld niveau beheerst.
De minister heeft in het besluit van 22 mei 2013 het standpunt ingenomen dat [appellant] de talen Nederlands, Italiaans, Hongaars en Servokroatisch niet op het C1-niveau beheerst, nu hij geen objectief verifieerbare stukken heeft overgelegd waaruit dit kan worden opgemaakt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister zich op dit standpunt heeft kunnen stellen. [appellant] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist.
Gelet op het vorenstaande komt de Afdeling tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de minister het verzoek tot inschrijving niet heeft hoeven voorleggen aan de commissie.
Het betoog faalt.
6. Voor zover [appellant] verder heeft aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister de hoorplicht heeft geschonden, wordt het volgende overwogen.
Het horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. Het bezwaar mag slechts kennelijk ongegrond worden verklaard, in welk geval van het horen kan worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Nu [appellant] in de samenhangende zaak met nummer 201402364/1/A3 al in bezwaar was gehoord en hij in de zaken nagenoeg dezelfde bezwaren naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank terecht overwogen dat hieraan werd voldaan, zodat de minister van het horen heeft mogen afzien.
Het betoog faalt.
7. Hetgeen overigens is aangevoerd, is onvoldoende onderbouwd, en leidt derhalve evenmin tot het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.S.N. Nasrullah-Oemar, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Nasrullah-Oemar
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014
404.