201402572/1/A2.
Datum uitspraak: 17 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 maart 2014 in zaak nr. 13/517 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2012 heeft de CSG een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2013 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de CSG hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.J.A. Verhoeven, advocaat te Alkmaar, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. N.I.S. Wallet en mr. J.C.M. van de Weerd, beiden werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg) kunnen uit het schadefonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Bij de beoordeling van aanvragen om een uitkering uit het schadefonds heeft de CSG toepassing gegeven aan beleid, dat is neergelegd in de zogeheten Beleidsbundel.
Volgens paragraaf 1.3 van de Beleidsbundel, zoals die gold ten tijde van belang, hoeft een geweldsmisdrijf niet te worden bewezen, maar moet het aannemelijk worden gemaakt. Een verklaring van het slachtoffer is niet voldoende. Objectieve aanwijzingen (verklaringen in het proces-verbaal van getuigen en dader, het strafrechtelijk onderzoek, medische verklaringen) kunnen de verklaring van de aanvrager ondersteunen.
2. Op 26 juni 2012 heeft [appellant] een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds ingediend in verband met een schietincident, dat heeft plaatsgevonden in de nacht van 2 op 3 september 2011 bij uitgaansgelegenheid Extase in Alkmaar. Daarbij is [appellant] getroffen door een kogel uit een vuurwapen.
Aan het besluit van 21 december 2012, gehandhaafd bij besluit van 15 maart 2013, heeft de CSG ten grondslag gelegd dat er onvoldoende objectieve aanwijzingen zijn op basis waarvan aannemelijk geacht kan worden dat [appellant] slachtoffer is geworden van een opzettelijk tegen hem gepleegd geweldsmisdrijf. Hierbij heeft de CSG van belang geacht dat er geen objectieve informatie voorhanden is, die de verklaring van [appellant] over het voorval ondersteunt. De informatie uit het strafdossier is bovendien tegenstrijdig, aldus de CSG.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG zijn verzoek mocht afwijzen omdat onvoldoende duidelijkheid bestaat over de toedracht, aanleiding en de omstandigheden waaronder het incident heeft plaatsgevonden. Daartoe voert hij aan dat hij als omstander slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd misdrijf tegen hem. De vermeend tegenstrijdige verklaringen van hem en van de door de CSG aangehaalde getuige zijn niet relevant voor toekenning van een uitkering uit het schadefonds, nu dit de toedracht van de schietpartij niet anders maakt. Voorts voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het niet geloofwaardig is dat hij ten tijde van zijn verklaring in de war was als gevolg van het schietincident. [appellant] voert aan dat het een feit van algemene bekendheid is dat iemand die zojuist slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf waarbij een vuurwapen is gebruikt, hiervan behoorlijk in de war raakt. In dat verband ziet hij niet in dat hij zijn geestelijke gesteldheid ten tijde van of kort na het schietincident nader moet onderbouwen.
3.1. Niet in geschil is dat [appellant] op 3 september 2011 is neergeschoten en dat hij hierbij een schotwond in zijn buik heeft opgelopen. Die enkele omstandigheid is een voldoende objectieve aanwijzing om aannemelijk gemaakt te achten dat hij, al dan niet als omstander, ten gevolge van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig letsel heeft opgelopen. Nu er bovendien geen aanwijzingen zijn die erop duiden dat de toegebrachte schade mede het gevolg zou kunnen zijn van een omstandigheid die aan [appellant] is toe rekenen, is niet meer relevant of [appellant] en de door de CSG aangehaalde getuige tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over de toedracht, aanleiding en omstandigheden waaronder het incident heeft plaatsgevonden. De CSG heeft derhalve in het besluit van 15 maart 2013 het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering uit het schadefonds onvoldoende gemotiveerd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 15 maart 2013 van de CSG alsnog gegrond verklaren. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De CSG dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
6. De CSG dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 maart 2014 in zaak nr. 13/517;
III. verklaart het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven van 15 maart 2013, kenmerk 99375/AT;
V. draagt de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven op om een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en dit aan [appellant] toe te zenden;
VI. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. veroordeelt de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.984,88 (zegge: negentienhonderdvierentachtig euro en achtentachtig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 406,00 (zegge: vierhonderdzes euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014
480-705.