201307679/1/R3.
Datum uitspraak: 17 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
en
de raad van de gemeente Haarlemmermeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoofddorp De Hoek en omgeving" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellante sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1] en [appellante sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2014, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M. Niermeijer, advocaat te Bussum, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Oosterhof, J.H. de Jong-te Lintum en A.F.D. Busger op Vollenbroek, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Verder is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A. de Snoo, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Met het plan wordt beoogd een bedrijven- en kantorenpark (Undercoverpark) in De Hoek Noord aan de noordelijke zijde van het bestaande bedrijventerrein De Hoek, alsmede een kantorenpark inclusief hotel (Business Garden) in De Hoek West aan de oostelijke zijde van de Schipholspoorlijn mogelijk te maken. Daarnaast wordt beoogd de geldende planologische regelingen voor de bestaande bedrijventerreinen De Hoek en Kalorama te actualiseren.
Het beroep van [appellante sub 1]
4. De raad betoogt dat het beroep van [appellante sub 1] niet-ontvankelijk is, omdat [appellante sub 1] haar in beroep aangevoerde betoog dat het bestaande gebruik van haar perceel als parkeerservicebedrijf ten onrechte niet in het plan als zodanig is bestemd, eerst in de aanvullende zienswijze van 18 januari 2013 naar voren heeft gebracht. De raad wijst erop dat deze zienswijze buiten de termijn als bedoeld in artikel 3:16 van de Awb is ingebracht.
4.1. Het beroep van [appellante sub 1] heeft betrekking op het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor haar perceel [locatie 1]. De Afdeling stelt vast dat [appellante sub 1] in haar oorspronkelijke zienswijze van 29 september 2011, die tijdig - dat wil zeggen binnen de daarvoor gestelde termijn als bedoeld in artikel 3:16 van de Awb - is ingediend, heeft betoogd dat het plan ten onrechte geen volumineuze detailhandel en opslag toestaat op het perceel. Nu [appellante sub 1] zich, gelet hierop, reeds in deze zienswijze heeft gericht tegen de in het plan opgenomen beperkingen van de gebruiksmogelijkheden op haar perceel, bestaat, anders dan de raad heeft betoogd, geen aanleiding om het beroep van [appellante sub 1] niet-ontvankelijk te verklaren. Het betoog van [appellante sub 1] in de aanvullende zienswijze dat het gebruik van haar perceel als parkeerservicebedrijf ten onrechte niet als zodanig is bestemd in het plan, kan als een nadere motivering van de tijdig ingediende zienswijze worden aangemerkt. Het beroep is ontvankelijk.
5. [appellante sub 1] heeft er bezwaren tegen dat het bestaande parkeerservicebedrijf op het perceel [locatie 1] niet als zodanig is bestemd. Zij betoogt dat dit gebruik wel is toegestaan in het vorige plan binnen de bestemming "Handel en Nijverheid". Onder het begrip "handel" valt volgens [appellante sub 1] naast de levering van goederen tevens het verlenen van diensten, zoals de uitoefening van een parkeerservicebedrijf.
Indien er vanuit zou moeten worden gegaan dat een parkeerservicebedrijf toch niet was toegestaan onder het vorige plan, had de raad het bestaande parkeerservicebedrijf in het plan kunnen toestaan, omdat dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij wijst zij erop dat het plan een aantal andere activiteiten toestaat, zoals een taxibedrijf of stalling van caravans of vrachtwagens, die in ruimtelijk opzicht identiek zijn aan een parkeerservicebedrijf. Daarbij komt volgens haar dat het parkeerservicebedrijf niet leidt tot een zwaardere milieubelasting of meer verkeersbewegingen dan de functies die ingevolge het plan wel zijn toegestaan.
5.1. De raad heeft in zijn bestreden besluit het betoog van [appellante sub 1] in haar aanvullende zienswijze van 18 januari 2013 om formele redenen buiten behandeling gelaten. Niettemin is de raad hierin ambtshalve inhoudelijk op dit bezwaar ingegaan. De raad stelt in zijn besluit dat het perceel van [appellante sub 1] conserverend is bestemd en dat een parkeerservicebedrijf een dienstverlenend bedrijf betreft dat in het vorige plan niet is toegestaan. Daarom is het parkeerservicebedrijf ook in het voorliggend plan niet als zodanig bestemd.
5.2. In het bestemmingsplan "Schipholspoorlijn" was aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Handel en Nijverheid" toegekend.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de voorschriften van dat plan zijn de op de kaart voor "handel en nijverheid" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven van handel en nijverheid - met uitzondering van garagebedrijven en detailhandelsbedrijven - en daarbij behorende bouwwerken.
In het voorliggende plan is aan het perceel de bestemming "Bedrijf" toegekend met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bij deze planregels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarbij geldt dat:
[…];
3. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 1, 2, 3.1 of 3.2 zijn toegestaan;
[…].
5.3. Niet in geschil is dat het perceel sinds 2009 wordt gebruikt voor de exploitatie van een parkeerservicebedrijf. De activiteiten van dit bedrijf bestaan uit het verzorgen van een taxidienst van en naar de luchthaven Schiphol en het stallen of laten stallen van een auto op het perceel. Dit parkeerservicebedrijf is niet als zodanig bestemd in het plan.
In het vorige plan was het perceel bestemd voor handel en nijverheid. De voorschriften van dat plan bevatten geen definitie van handel. In verband hiermee is van belang wat in het normaal spraakgebruik hieronder wordt verstaan. In Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse taal wordt het begrip "handelen" omschreven als goederen kopen en verkopen. De activiteiten van een parkeerservicebedrijf vallen niet onder deze omschrijving. Anders dan [appellante sub 1] betoogt, is een parkeerservicebedrijf geen handelsbedrijf. Derhalve was het parkeerservicebedrijf niet als zodanig toegestaan binnen de bestemming "Handel en Nijverheid" in het vorige plan.
Ondanks het feit dat de exploitatie van een parkeerservicebedrijf niet was toegestaan in het vorige plan, had de raad de mogelijkheid om het bestaande parkeerservicebedrijf op het perceel [locatie 1] als zodanig te bestemmen in het plan moeten overwegen indien hij deze activiteit in overeenstemming acht met een goede ruimtelijke ordening. De raad had de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestaande parkeerservicebedrijf dienen te beoordelen als ware sprake van een nieuw gebruik. De raad heeft zich evenwel in de nota van zienswijzen en het verweerschrift beperkt tot het standpunt dat het gebruik van het perceel als parkeerservicebedrijf niet was toegestaan onder het vorige plan en dat het perceel van [appellante sub 1] conserverend is bestemd. Aldus heeft de raad onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom het gebruik van het perceel als parkeerservicebedrijf naar zijn mening uit ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar is. Gelet hierop heeft de raad het besluit om het parkeerservicebedrijf op het perceel [locatie 1] niet als zodanig te bestemmen niet afdoende gemotiveerd.
5.4. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen de hierna te noemen termijn alsnog toereikend te motiveren waarom hij het gebruik van het perceel [locatie 1] als parkeerservicebedrijf uit ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar acht, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.
Het beroep van [appellante sub 2]
6. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Het beroep van [appellante sub 2] is onder meer gericht tegen de maximaal toegestane oppervlakte aan kantoren binnen het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor het Undercoverpark. Volgens [appellante sub 2] is in het plan in teveel kantoorruimte voorzien. Daarnaast is het beroep gericht tegen de regeling van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen binnen dit plandeel.
Deze beroepsgronden steunen niet op een bij de raad binnen de termijn als bedoeld in artikel 3:16 van de Awb ingediende zienswijze. In haar op 29 september 2011 - en derhalve tijdig - ingediende zienswijze heeft [appellante sub 2] de raad verzocht om op haar perceel [locatie 2] nieuwe kantoorbebouwing met een ondergrondse parkeergarage mogelijk te maken. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat dit een logische ontwikkeling is, omdat het plan reeds voorziet in een grote hoeveelheid nieuwe kantoren in de directe omgeving van haar perceel. Deze zienswijze kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden geduid als een bezwaar tegen de in het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voorziene kantoorruimte. Het tegendeel is het geval, omdat [appellante sub 2] aan de voorziene kantoorruimte binnen het plandeel juist een argument meent te kunnen ontlenen de raad te verzoeken om ook op zijn aangrenzende perceel kantoorbebouwing mogelijk te maken. Ook verder kan uit deze zienswijze niet worden opgemaakt dat deze betrekking heeft op het in beroep aangevochten plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein".
In de aanvullende zienswijze van 21 december 2012 heeft [appellante sub 2] bezwaar gemaakt tegen de regeling van de maximaal toegestane bouwhoogte en heeft zij voorts als bezwaar aangevoerd dat geen marktruimte bestaat voor de toevoeging van de voorziene kantoorruimte, maar deze zienswijze is ingediend buiten de daarvoor geldende termijn. Deze bezwaren, die betrekking hebben op andere plandelen dan het perceel [locatie 2], kunnen, gelet op het voorgaande, niet als een nadere motivering van de tijdig ingediende zienswijze met betrekking tot het perceel van [appellante sub 2] worden aangemerkt. Gelet hierop is het betoog van [appellante sub 2] dat erop neerkomt dat de raad voldoende gelegenheid heeft gehad om bedoelde bezwaren in de aanvullende zienswijze bij zijn besluit omtrent de vaststelling van het plan te betrekken, niet van belang.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 2], voor zover dit is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein", niet-ontvankelijk.
7. Het beroep van [appellante sub 2] is voorts gericht tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor zover dat ziet op haar perceel [locatie 2]. Hiertegen heeft zij bezwaren, omdat zij een deel van haar gronden waarop zich parkeerplaatsen bevinden zal verliezen en zij zal worden geconfronteerd met een zeer drukke ontsluitingsweg die voor een groot deel door zwaar vrachtverkeer zal worden gebruikt. Hierdoor wordt volgens haar het werk- en leefklimaat in en rond haar kantoorgebouwen negatief beïnvloed. Daarnaast heeft [appellante sub 2] er bezwaar tegen dat de raad, anders dan in het ontwerpplan, heeft besloten om de bestaande ontsluiting via de route Hoeksteen-Vuursteen te handhaven in plaats van de zogeheten ringstructuur volledig te realiseren. Hierdoor zal het verkeer van en naar het Undercoverpark volgens [appellante sub 2] vlak langs haar perceel gaan rijden. Daarbij komt volgens haar dat de verkeerssituatie op het kruispunt Vuursteen-Hoeksteen in de bestaande situatie al overbelast is. Voorts betoogt [appellante sub 2] dat volgens de raad een verkeersregelinstallatie op dit kruispunt zal worden geplaatst, maar dat de planregels hierin niet voorzien.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de gekozen variant voor de ontsluiting van het Undercoverpark, waarbij de ontsluitingsweg over het perceel van [appellante sub 2] is voorzien, de voorkeur heeft, omdat in deze variant minder grond hoeft te worden verworven dan bij de aanleg van een complete ringstructuur. Omdat het verkeer van en naar het Undercoverpark wordt verdeeld over twee ontsluitingsroutes, is de verwachte verkeersintensiteit volgens hem aanvaardbaar. Bovendien zal volgens de raad op het kruispunt Vuursteen-Hoeksteen een verkeersregelinstallatie worden geplaatst. Voorts stelt de raad dat ter plaatse van de locatie waar de ontsluitingsweg is voorzien, al geluidhinder optreedt als gevolg van verkeerslawaai en lawaai van de luchtvaart.
7.2. Aan de voorziene ontsluitingsweg op het perceel is de bestemming "Verkeer" toegekend.
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wegen, alsmede woonstraten, fiets- en voetpaden;
[…];
e. parkeervoorzieningen;
[…];
h. voorzieningen ter bevordering van de milieukwaliteit, zoals geluidsschermen en luchtkwaliteitschermen;
[…].
7.3. Uit het verweerschrift volgt dat de raad voor de ontsluiting van het Undercoverpark heeft gekozen voor de variant waarbij een zogenoemde beperkte ringstructuur wordt aangelegd. De ontsluitingsweg is voorzien op een strook grond van [appellante sub 2] van ongeveer 15 m breed met een oppervlakte van ongeveer 2.400 m2. In deze variant wordt de bestaande aansluiting van de Hoeksteen op de Vuursteen ter hoogte van het perceel van [appellante sub 2] gehandhaafd. De kruising zal door middel van een verkeersregelinstallatie worden beveiligd. Op grond van artikel 18, aanhef en onder b, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht kan deze verkeersregelinstallatie vergunningsvrij worden geplaatst. Uit het verkeersonderzoek bedrijventerrein De Hoek van 7 oktober 2010 van het onderzoeksbureau Advin B.V., dat in opdracht van [belanghebbende]. is verricht, volgt dat na herinrichting het kruispunt Hoeksteen-Vuursteen is berekend op de verwachte verkeersintensiteiten. Verder staat vast dat bij deze variant minder gronden van derden behoeven te worden verworven. Verder moet worden aangenomen dat de geluidbelasting ter plaatse van de gronden van [appellante sub 2] thans reeds hoog is ten gevolge van het luchtverkeerslawaai en het verkeerslawaai vanaf de nabijgelegen A4.
Gelet op het vorenstaande behoefde de raad in redelijkheid geen overwegende betekenis toe te kennen aan de belangen die door [appellante sub 2] naar voren zijn gebracht. De raad heeft in redelijkheid na afweging van de betrokken belangen kunnen kiezen voor de in het plan voorziene ontsluiting.
Het betoog faalt.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 2], voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Proceskosten
9. Ten aanzien van [appellante sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Ten aanzien van [appellante sub 1] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 2] niet-ontvankelijk, voor zover dit is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein";
II. verklaart het beroep van [appellante sub 2], voor zover ontvankelijk, ongegrond;
III. draagt de raad van de gemeente Haarlemmermeer op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak:
- met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 5.3 is overwogen het daar omschreven gebrek te herstellen en,
- de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Kooijman
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014
177-656.