ECLI:NL:RVS:2014:4550

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
201400167/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschotten kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 22 november 2013 het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 31 augustus 2012 de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 herzien en vastgesteld op nihil. [appellant] maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar zijn bezwaar werd op 7 januari 2013 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van [appellant] tegen de besluiten van 31 augustus 2012 niet tijdig was ingediend. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet inhoudelijk had behandeld, omdat de Belastingdienst/Toeslagen in latere besluiten van 19 juni 2013 alsnog inhoudelijk op zijn bezwaar had beslist. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank het bezwaar van [appellant] ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, omdat zijn bezwaarschrift binnen de termijn was ingediend. De uitspraak van de rechtbank van 24 juni 2013 en het besluit van 7 januari 2013 werden vernietigd, evenals de uitspraak van 22 november 2013. De Belastingdienst/Toeslagen werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten van [appellant].

Uitspraak

201400167/1/A2.
Datum uitspraak: 17 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 november 2013 in zaak nr. 13/3826 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij een viertal besluiten van 31 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 7 januari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij twee besluiten van 19 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar. Bij het eerste besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen wat betreft de jaren 2008 en 2009 het door [appellant] gemaakte bezwaar alsnog ongegrond verklaard. Bij het tweede besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen wat betreft de jaren 2010 en 2011 het door [appellant] gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2013 in zaak nr. 13/709 heeft de rechtbank, beslissend op het beroep van [appellant] tegen het besluit van 7 januari 2013, dit beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 22 november 2013 in zaak nr. 13/3826 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 8 juli 2013 (lees: 19 juni 2013) betreffende de jaren 2008 en 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar tegen de besluiten van 31 augustus 2012 betreffende de jaren 2008 en 2009 alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Een afschrift van het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 22 september 2014.
Overwegingen
1. Aan de besluiten van 31 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat bij de berekening van de voorschotten kinderopvangtoeslag rekening is gehouden met onjuiste gegevens.
Bij het besluit op bezwaar van 7 januari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en hetgeen door [appellant] naar voren is gebracht geen aanleiding geeft voor de Belastingdienst/Toeslagen om het bezwaar alsnog inhoudelijk te behandelen. [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld, door de rechtbank behandeld onder nr. 13/709.
2. Bij twee onderscheiden besluiten van 19 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen alsnog inhoudelijk beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 31 augustus 2012.
In het eerste besluit, betreffende de jaren 2008 en 2009, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellant] alsnog ongegrond verklaard en de besluiten van 31 augustus 2012 betreffende de jaren 2008 en 2009 in stand gelaten. In dat besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij alle kosten voor kinderopvang daadwerkelijk heeft betaald en dat de door [appellant] overgelegde overeenkomst niet voldoet aan de daaraan gestelde voorwaarden. [appellant] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, door de rechtbank behandeld onder nr. 13/3826.
In het tweede besluit, betreffende de jaren 2010 en 2011, is de Belastingdienst/Toeslagen alsnog tegemoetgekomen aan de bezwaren van [appellant]. [appellant] heeft tegen dat besluit geen beroep ingesteld.
3. In de uitspraak van 24 juni 2013 heeft de rechtbank, beslissend op het beroep van [appellant] tegen het besluit van 7 januari 2013, geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat een brief van [appellant] van 4 september 2012 niet kan worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de besluiten van 31 augustus 2012. Een latere brief van [appellant] van 16 oktober 2012 kan wel worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de besluiten van 31 augustus 2012. Deze brief is echter te laat ingediend en de rechtbank is niet gebleken van redenen op grond waarvan een verschoonbare termijnoverschrijding moet worden aangenomen.
4. In de uitspraak van 22 november 2013 heeft de rechtbank, beslissend op het beroep van [appellant] tegen het nieuwe besluit op bezwaar van 19 juni 2013, betreffende de jaren 2008 en 2009, zelf in de zaak voorzien en het bezwaar tegen de besluiten van 31 augustus 2012 betreffende de jaren 2008 en 2009 alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat dit besluit haaks staat op het oordeel in de eerdere uitspraak van 24 juni 2013, welke uitspraak formele rechtskracht heeft. Nu al rechtens vaststond dat het bezwaar van [appellant] tegen de besluiten van 31 augustus 2012 niet-ontvankelijk is, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte het bezwaar in het nieuwe besluit op bezwaar alsnog inhoudelijk beoordeeld.
5. [appellant] betoogt in hoger beroep tegen deze laatste uitspraak dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet inhoudelijk heeft behandeld. Hij voert daartoe aan dat hij, gelet op de nieuwe besluiten van 19 juni 2013, waarin de Belastingdienst/Toeslagen alsnog inhoudelijk heeft beslist op zijn bezwaar, erop mocht vertrouwen dat de rechtbank alsnog aan de inhoud zou toekomen.
5.1. [appellant] heeft tegen de uitspraak van 24 juni 2013 niet uitdrukkelijk hoger beroep ingesteld. Gebleken is echter dat de Belastingdienst/Toeslagen vlak voor de zitting in de zaak die tot deze uitspraak heeft geleid te kennen heeft gegeven dat hij heeft geconstateerd dat het bezwaar van [appellant] wel ontvankelijk is en dat hij het bezwaar alsnog inhoudelijk zal beoordelen. Vervolgens heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluiten van 19 juni 2013 alsnog inhoudelijk beslist op het bezwaar van [appellant]. Onder deze omstandigheden is het begrijpelijk dat [appellant] heeft volstaan met het instellen van beroep tegen het besluit van 19 juni 2013, betreffende de jaren 2008 en 2009, en ervan heeft afgezien hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van 24 juni 2013, nu die uitspraak betrekking had op een besluit waarvan de Belastingdienst/Toeslagen is teruggekomen. De Afdeling ziet dan ook aanleiding het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 november 2013 mede aan te merken als een verschoonbaar te laat ingediend hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 24 juni 2013.
5.2. De Afdeling ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de rechtbank in de uitspraak van 24 juni 2013 het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft geacht omdat dit niet tijdig was ingediend.
De termijn voor het maken van bezwaar tegen de besluiten van 31 augustus 2012 is op 1 september 2012 aangevangen en geëindigd op 12 oktober 2012.
Gebleken is dat [appellant] op 4 september 2012 een brief heeft gestuurd naar de Belastingdienst/Toeslagen. Deze brief is ontvangen door de Belastingdienst/Toeslagen op 10 september 2012.
[appellant] heeft in deze brief te kennen gegeven dat "de aanslagen" ten onrechte zijn opgelegd en dat er "iets verkeerd is gegaan bij de fiscale afwikkeling". Bovendien heeft hij in deze brief het bedrag genoemd dat hij ten gevolge van de nihilstellingen van de toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag moet terugbetalen en heeft hij de kenmerknummers van de besluiten van 31 augustus 2012 met bijbehorende acceptgiro’s en aanmaningen vermeld. Naar het oordeel van de Afdeling moet uit deze brief worden afgeleid dat deze niet slechts is gericht op het verkrijgen van uitstel van betaling, zoals de rechtbank heeft overwogen, maar er ook en in de eerste plaats op is gericht dat de nihilstellingen ongedaan worden gemaakt. Deze brief dient, hetgeen bij nader inzien ook het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen was, derhalve te worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de besluiten van 31 augustus 2012. Nu dit bezwaarschrift binnen de termijn is ingediend, is het bezwaar bij het besluit van 7 januari 2013 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit miskend.
6. Het hoger beroep tegen de uitspraak van 24 juni 2013 is gegrond. Deze uitspraak alsook het besluit van 7 januari 2013 zullen worden vernietigd. Daarmee ontvalt de grondslag aan de uitspraak van 22 november 2013. Ook deze uitspraak zal worden vernietigd.
7. De twee besluiten van 19 juni 2013 zijn in de plaats gekomen van het besluit van 7 januari 2013 en daarmee besluiten in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Bij het besluit van 19 juni 2013, betreffende de jaren 2010 en 2011, heeft de Belastingdienst/Toeslagen alsnog het door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de voorschotten kinderopvangtoeslag toegekend, berekend op basis van de ontvangen jaaroverzichten. Hiermee is de Belastingdienst/Toeslagen geheel aan het bezwaar van [appellant] betreffende die jaren tegemoetgekomen. Tegen dit besluit heeft [appellant] dan ook geen gronden aangevoerd. Bij het besluit van 19 juni 2013, betreffende de jaren 2008 en 2009, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellant] betreffende die jaren ongegrond verklaard.
De Afdeling zal, teneinde het geschil definitief te beslechten, hierna alsnog de beroepsgronden die [appellant] naar voren heeft gebracht tegen het besluit van 19 juni 2013, betreffende de jaren 2008 en 2009, bespreken.
7.1. [appellant] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet in aanmerking komt voor een kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009. Hij voert daartoe aan dat hij kosten heeft gemaakt ten behoeve van de kinderopvang van zijn twee kinderen. Hij stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen het bedrag aan kinderopvangtoeslag rechtstreeks op de bankrekening van het gastouderbureau Bebegim heeft gestort, Bebegim hierop bemiddelingskosten heeft ingehouden en de gastouder heeft betaald. Voorts stelt hij, onder verwijzing naar een door hem overgelegde verklaring, getekend door hem en de gastouder, dat hij de gastouder contant heeft betaald. Verder voert hij aan dat de door hem overgelegde overeenkomst tussen hem, Bebegim en de gastouder, voldoet aan de wettelijke voorwaarden.
7.1.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals die luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvangtoeslag verstaan: een tegemoetkoming van het Rijk, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder j, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), in de kosten van kinderopvang.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Awir, met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar;
2o de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
7.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 december 2012 in zaak nr. 201201769/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
Uit de overgelegde jaaropgaven volgt dat de kosten aan kinderopvang over het jaar 2008 in totaal € 11.154,44 en over het jaar 2009 in totaal € 15.481,80 bedroegen. Uit de stukken komt naar voren dat de voorschotten kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 en over het jaar 2009, door de Belastingdienst/Toeslagen rechtstreeks op de bankrekening van Bebegim zijn gestort. Over het jaar 2008 is een bedrag van € 7.620,00 en in 2009 is een bedrag van € 9.839,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. [appellant] heeft niet aangetoond dat hij de resterende bedragen, te weten € 3.544,44 over het jaar 2008 en € 5.642,80 over het jaar 2009 aan kosten voor kinderopvang heeft voldaan. Hij heeft een verklaring overgelegd waarin hij heeft gesteld dat hij een bedrag van € 3.544,44 over het jaar 2008 en over het jaar 2009 een bedrag van € 5.175,58 contant heeft betaald aan de gastouder. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 16 juli 2014 in zaak nr. 201308727/1/A2), dienen contante betalingen gestaafd te worden met kwitanties en daarmee corresponderende bewijzen van geldopnames. [appellant] heeft geen kwitanties overgelegd. Hij heeft evenmin bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij geld zou hebben opgenomen om de gastouder mee te betalen. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen niet aangetoond hoeven achten dat [appellant] de gastouder in 2008 en 2009 contant heeft betaald. Aangezien [appellant] de betaling van het totaalbedrag aan kosten voor kinderopvang over de jaren 2008 en 2009 niet heeft aangetoond, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich reeds hierom terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet in aanmerking komt voor voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009. Gelet hierop, behoeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de overeenkomst tussen hem, Bebegim en de gastouder geen bespreking.
7.2. Naar aanleiding van het betoog van [appellant] dat hij ten onrechte niet is gehoord op het door hem gemaakte bezwaar, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen mag worden afgezien, indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Nu [appellant] niet heeft aangetoond dat hij alle kosten van kinderopvang over 2008 en 2009 heeft gemaakt, was er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat [appellant] over 2008 en 2009 geen aanspraak heeft op voorschotten kinderopvangtoeslag. Gelet daarop mocht de Belastingdienst/Toeslagen van het horen van [appellant] afzien.
8. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 19 juni 2013, betreffende de jaren 2008 en 2009, ongegrond verklaren.
9. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in beroep en hoger beroep te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 juni 2013 in zaak nr. 13/709 en 22 november 2013 in zaak nr. 13/3826;
III. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 7 januari 2013, kenmerk BEZ03 BT07;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 19 juni 2013, betreffende de jaren 2008 en 2009, kenmerk 1404.87.232, ongegrond;
V. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep in zaak nr. 13/709 en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] de door hem betaalde griffierechten ten bedrage van € 283,00 (zegge: tweehonderddrieëntachtig euro) voor de behandeling van het beroep in zaak nr. 13/709 en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, griffier.
De voorzitter w.g. Roelfsema
is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014
58-680.