ECLI:NL:RVS:2014:4507

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
201404363/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor verbouwing woonhuis in Leende

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende op 22 mei 2013 geweigerd om aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor de verbouwing van een woonhuis op het perceel [locatie 1] te Leende. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] op 19 november 2013 ongegrond. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 23 april 2014 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 5 november 2014 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door M.G.J. Koenen en het college vertegenwoordigd was door R. Klaver. De Raad overwoog dat het bestemmingsplan "Kom Leende-Leenderstrijp" op het perceel de bestemming "Wonen" heeft, maar dat er geen aanduiding is voor het maximaal aantal wooneenheden. Het college heeft terecht gesteld dat het bouwplan in strijd is met de planregels, omdat het de toevoeging van een tweede zelfstandige woning betreft, wat niet is toegestaan.

[appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat de woonbestemming niet illusoir is. De Raad van State oordeelde dat het college niet in strijd heeft gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht door niet in te gaan op de gestelde nietigheid van de voorwaarde dat de toevoeging van een woning moet passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201404363/1/A1.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leende, gemeente Heeze-Leende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 april 2014 in zaak nr. 13/5590 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2013 heeft het college geweigerd aan [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor het verbouwen van het woonhuis op het perceel [locatie 1] te Leende.
Bij besluit van 19 november 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door M.G.J. Koenen, en het college, vertegenwoordigd door R. Klaver, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge het bestemmingsplan "Kom Leende-Leenderstrijp" rust op het perceel de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 20.1 van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. de woningen, al dan niet met inbegrip van een aan huis verbonden beroep; [..]
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
Ingevolge artikel 20.2.1, onder b mogen nieuwe woningen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, met dien verstande dat de toevoeging van een woning aan de woningvoorraad moet passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma.
Ingevolge artikel 20.2.2, onder a, zijn nieuwe woningen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’.
Ingevolge het bepaalde onder d, mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht.
Ingevolge artikel 1.28 wordt in de planregels onder bouwperceel verstaan een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Ingevolge artikel 1.30 wordt onder bouwvlak verstaan een geometrische bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
2. Op het perceel staan een woonhuis en een aangebouwd bijgebouw. Het woonhuis [locatie 2] is gelegen buiten het bouwvlak en het bijgebouw is gelegen binnen het bouwvlak. Vast staat dat het perceel in het bestemmingsplan niet is voorzien van de aanduiding ‘maximaal aantal wooneenheden’.
3. Het bouwplan betreft een tweede zelfstandige woning op het perceel door de verbouw van de zolder van het bijgebouw tot overloop, twee slaapkamers en badkamer. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met artikel 20.2.1, onder b, van de planregels en heeft daarom omgevingsvergunning geweigerd.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Hij voert daartoe aan dat artikel 20.2.1, onder b, van de planregels een bouwvoorschrift betreft waarmee ten onrechte de bestemming "Wonen" wordt ingeperkt. De weigering omgevingsvergunning te verlenen wegens strijd met deze bepaling maakt volgens hem de woonbestemming illusoir en is in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel. [appellant] wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2012 in zaak nrs. 201202967/1/A1 en 201202969/1/A1; www.raadvanstate.nl). Hij voert daartoe verder aan dat de bestaande woning onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt. De rechtbank is er voorts ten onrechte vanuit gegaan dat het bouwvlak niet als afzonderlijk bouwperceel kan worden aangemerkt, aldus [appellant].
4.1. Nu het perceel in het bestemmingsplan niet is voorzien van de aanduiding ‘maximaal aantal wooneenheden’, zijn ter plaatse gelet op artikel 20.2.1, onder b, en artikel 20.2.2, onder a, van de planregels geen nieuwe woningen toegestaan. Het bouwplan is hiermee in strijd. Voor het oordeel dat deze bepaling buiten toepassing zou moeten worden gelaten wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, bestaat geen grond. Op het perceel is reeds een woning aanwezig en voorts is binnen het bouwvlak bebouwing toegestaan ten behoeve van de woonbestemming, zij het dat daar geen nieuwe zelfstandige woning mag worden toegevoegd. De woonbestemming van het perceel is, anders dan [appellant] stelt, dan ook niet illusoir.
Of het bouwvlak, zoals [appellant] stelt, als afzonderlijk bouwperceel, als bedoeld in artikel 1, lid 28, van de planregels moet worden aangemerkt, is niet relevant. Het bouwplan voorziet in een nieuwe zelfstandige woning ter plaatse, hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan, reeds nu aan het bouwvlak niet de aanduiding ‘maximaal aantal wooneenheden is toegekend".
De door [appellant] gemaakte vergelijking met de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2012 gaat niet op. Artikel 20.2.1, onder b, van de planregels betreft, anders dan in die uitspraak aan de orde, geen meet- of ontheffingsvoorschrift, maar een bouwvoorschrift. De rechtbank is, gelet op dat voorschrift, terecht tot het oordeel gekomen dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn bezwaargrond, dat artikel 20.2.1, onder b, van de planregels voor zover daarin is bepaald dat toevoeging van een woning aan de woningvoorraad moet passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma, nietig of onverbindend is.
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, nu het college bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning niet is toegekomen aan de voorwaarde dat deze moet passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma, niet kan worden geoordeeld dat het college in strijd heeft gehandeld met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht door niet in te gaan op de door [appellant] gestelde nietigheid dan wel onverbindendheid van deze voorwaarde.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
580.