ECLI:NL:RVS:2014:4483

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
201402629/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkeringskosten door Participatiefonds na ontslag werkneemster

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 december 2014 uitspraak gedaan over het beroep van de stichting Altra tegen de afwijzing van het Participatiefonds om de uitkeringskosten van een ontslagen werkneemster ten laste van het Participatiefonds te brengen. De aanvraag van Altra werd op 8 april 2013 afgewezen, waarna Altra bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 21 februari 2014 ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 31 oktober 2014 werden beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten.

De Raad overwoog dat volgens de Wet op de expertisecentra de kosten van werkloosheidsuitkeringen in mindering worden gebracht op het bekostigingsbedrag voor personeelskosten, tenzij voorafgaand aan het ontslag door het bevoegd gezag is ingestemd met het ten laste brengen van die kosten. De Raad concludeerde dat Altra niet had voldaan aan de inspanningsverplichtingen zoals vastgelegd in het Reglement Participatiefonds, met name omdat er geen reëel en substantieel aanbod van outplacement was gedaan aan de werkneemster. Altra had een bedrag van € 2.500,00 aangeboden, maar dit werd door het Participatiefonds als ontoereikend beschouwd.

De Raad van State oordeelde dat het Participatiefonds terecht had geoordeeld dat Altra niet aan de vereisten voldeed en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om aan de wettelijke verplichtingen te voldoen bij ontslag en de rol van het Participatiefonds in het proces van werkloosheidsuitkeringen. De beslissing van de Raad van State bevestigt de afwijzing van de aanvraag van Altra en onderstreept de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van ontslagprocedures.

Uitspraak

201402629/1/A2.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Altra (hierna: Altra), gevestigd te Amsterdam,
appellante,
en
het bestuur van de stichting Stichting Participatiefonds voor het primair onderwijs (hierna: het Participatiefonds),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2013 heeft het Participatiefonds de aanvraag van Altra om de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag van een werkneemster (hierna: betrokkene) van Altra ten laste te brengen van het Participatiefonds, afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2014, heeft het Participatiefonds het door Altra hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Altra beroep ingesteld.
Het Participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend.
Altra heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2014, waar Altra, vertegenwoordigd door mr. W.A. van Sambeek, advocaat te Amsterdam, en het Participatiefonds, vertegenwoordigd door mr. M. Wieërs, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 132, derde lid, van de Wet op de expertisecentra, zoals deze wet luidde ten tijde van belang, worden op het bekostigingsbedrag voor personeelskosten in mindering gebracht de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid ten behoeve van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet, tenzij het Participatiefonds op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van het Participatiefonds brengen van die kosten.
Ingevolge artikel 170, vierde lid, stelt het Participatiefonds regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een verzoek als bedoeld in artikel 132, derde lid.
Ingevolge artikel 1, onder 27, van het Reglement Participatiefonds voor de Expertisecentra voor het schooljaar 2011-2012 (hierna: het Reglement) dient bij outplacement in de zin van het Reglement sprake te zijn van een planmatige begeleiding door een derde van een met ontslag bedreigde werknemer bij het verwerven van een reguliere betrekking elders, waarbij een brede oriëntatie op de arbeidsmarkt en een wezenlijke financiële inspanning van de werkgever kenmerkend zijn.
Ingevolge artikel 3.4 van het Reglement wordt het vergoedingsverzoek door het bevoegd gezag in ieder geval onderbouwd op de punten waar het reglement dit vereist.
Ingevolge artikel 4.1 rust op het bevoegd gezag de verplichting in redelijkheid datgene te doen wat van het bevoegd gezag verwacht mag worden ter voorkoming van werkloosheid, respectievelijk om instroom in een werkloosheidsuitkering van betrokkene te voorkomen.
Ingevolge artikel 4.4 wordt het vergoedingsverzoek afgewezen indien blijkt dat onvoldoende uitvoering is gegeven aan de activiteiten genoemd in het artikel dat op het ontslag van toepassing is. Bij elke melding wordt beoordeeld of aan het in artikel 4.1 gestelde is voldaan. De inspanningsverplichting is in categorieën ondergebracht. In de categorie hier van belang, categorie IV-A, die ziet op hulp bij behoud van werk bij ontslag uit een vast dienstverband, behelst de inspanningsverplichting:
1. extern een passende functie zoeken; en
2. (vervallen)
3. aanbieden van faciliteiten die de positie op de arbeidsmarkt verbeteren; of
4. aanbieden van outplacement (outplacement vervangt de inspanningen 1 tot en met 3 van deze categorie).
Ingevolge artikel 4.4.1 wordt in categorie IV-A, onder 4, als bewijsstuk in ieder geval geaccepteerd een afschrift van de brief aan betrokkene waarin het aanbod tot het inschakelen van een outplacementbureau wordt gedaan, in combinatie met een afschrift van een door een outplacementbureau uitgebrachte offerte. Op die wijze wordt de meeste zekerheid verkregen dat het inderdaad een reëel en substantieel aanbod van outplacement betreft.
Ingevolge artikel 6.1 kan een vergoedingsverzoek alleen worden toegewezen indien het ontslag is verleend met inachtneming van het gestelde in artikel 7 tot en met 11 en wanneer tevens is voldaan aan het gestelde in artikel 4.4.
Ingevolge artikel 6.3 wordt een vergoedingsverzoek afgewezen indien niet is voldaan aan het gestelde in artikel 4.4.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder f, voor zover van belang, kan een vergoedingsverzoek worden toegewezen bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een uitspraak van de sector kanton van de rechtbank. Bij een ontslag op grond van dit artikel stelt het Participatiefonds als eis dat wordt voldaan aan de inspanningsverplichtingen van categorie IV.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder i, kan een vergoedingsverzoek worden toegewezen indien de reden voor het ontslag is gelegen in het eigen verzoek. In geval van een dienstverband voor onbepaalde tijd overlegt het bevoegd gezag een afschrift van bescheiden, opgesteld voorafgaand aan het ontslag, waaruit blijkt dat betrokkene de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd c.q. om ontslag heeft verzocht. Bij een ontslag op grond van dit artikel vereist het Participatiefonds geen inspanningsverplichtingen.
Ingevolge artikel 32 treedt het Reglement in werking op 1 februari 2011 en heeft betrekking op alle ontslagen die zijn of worden geëffectueerd per of na 1 augustus 2011.
2. Bij beschikking van 9 augustus 2011, heeft de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam de tussen Altra en betrokkene bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2011 ontbonden.
3. Het Participatiefonds heeft aan het besluit van 21 februari 2014 ten grondslag gelegd dat Altra betrokkene geen reëel en substantieel aanbod van outplacement heeft gedaan als bedoeld in artikel 4.4, categorie IV-A, onder 4 van het Reglement en daarmee evenmin is voldaan aan de in artikel 9, aanhef en onder f, van het Reglement neergelegde inspanningsverplichting. Een aanbod van € 2.025,00, exclusief BTW, is ontoereikend om aan de vereiste activiteiten die in de definitie van outplacement in artikel 1, onder 27, van het Reglement zijn genoemd, reële uitvoering te geven.
4. Altra betoogt allereerst dat het Participatiefonds ten onrechte heeft geoordeeld dat zij moest voldoen aan de inspanningsverplichtingen van artikel 4.4, categorie IV-A, van het Reglement. Nu betrokkene zelf een ontslagverzoek heeft ingediend rustten op Altra, ingevolge artikel 9, aanhef en onder i, van het Reglement, geen inspanningsverplichtingen.
4.1. Ingevolge artikel 9, aanhef en onder f, van het Reglement kan een vergoedingsverzoek worden toegewezen bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een uitspraak van de sector kanton van de rechtbank. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt al naar gelang degene die het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de sector kanton van de rechtbank heeft ingediend. Het Participatiefonds heeft derhalve terecht artikel 9, aanhef en onder f, van het Reglement op het ontslag van betrokkene van toepassing geacht. Op Altra rustten derhalve de inspanningsverplichtingen van artikel 4.4, categorie IV-A, van het Reglement.
Het betoog faalt.
5. Altra klaagt voorts dat het Participatiefonds niet heeft onderkend dat zij betrokkene een reëel en substantieel aanbod van outplacement heeft gedaan. De inhoud van dit aangeboden traject was in de kern gelijk aan een aanbod van outplacement dat aan een andere werknemer van Altra is gedaan en dat door het Participatiefonds wel als reëel en substantieel is aangemerkt. Het enige verschil is dat in de onderhavige zaak een lager bedrag van € 2.500,00, inclusief BTW, is aangeboden. Het besluit is om die reden in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Altra wijst erop dat het veelvuldig gebruik maakt van het benaderde bureau voor outplacement en dat zij een raamovereenkomst met dit bureau heeft gesloten. Het Participatiefonds heeft hier geen rekening mee gehouden en ten onrechte volstaan met een verwijzing naar het in de vaststellingsovereenkomst opgenomen bedrag. Het Participatiefonds is hierbij bovendien ten onrechte uitgegaan van een nettobedrag van € 2.025,00. Het juiste nettobedrag is € 2.101,00. In de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2011, in zaak nr. 201101504/1/H2, waarnaar het Participatiefonds verwijst, was het - anders dan in de onderhavige zaak - mogelijk dat de daadwerkelijke kosten van outplacement het bedrag van het aanbod van outplacement van € 1.260,00, exclusief BTW, zouden overstijgen omdat geen offerte van een outplacementbureau was overgelegd. Anders dan het Participatiefonds stelt, is de thans voorliggende zaak niet vergelijkbaar met de situatie in de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraak, omdat het outplacementbureau heeft aangegeven het outplacementtraject voor het bedrag van € 2.500,00 te willen uitvoeren.
5.1. Bij brief van 21 maart 2011 heeft Altra betrokkene een vaststellingsovereenkomst aangeboden. Hierin is onder punt 4 opgenomen dat Altra een bedrag van maximaal € 2.500,00, inclusief BTW, zal vergoeden aan gemaakte kosten voor een outplacementtraject.
Altra heeft voor wat betreft de inhoud van het aanbod van outplacement in bezwaar een ongedateerde verklaring van Willems Consultancy (hierna: Willems) overgelegd. In deze verklaring staat vermeld dat Willems en Altra na enkele jaren van goede samenwerking medio 2009 mondeling een raamovereenkomst hebben gesloten, waardoor Altra vanaf dat moment een vast verwijsadres kreeg. In het jaar 2011 waren de vaste prijzen voor een intensief en uitgebreid outplacement € 5.500,00. Voor een enkel op begeleiding bij baanverwerving gericht traject bedroeg die prijs in 2011 € 2.500,00. Dit laatste traject wordt aangeboden bij een goed opgeleid en goed bemiddelbaar persoon, waarvoor minder inspanningen noodzakelijk zijn om tot een goed resultaat te komen. Het traject eindigt in beginsel niet voordat de betrokkene een nieuwe baan heeft, hetgeen betekent dat Willems garant staat voor een blijvende ondersteuning, aldus de verklaring van Willems.
5.2. Voor zover Altra zich beroept op het gelijkheidsbeginsel, is dit betoog niet met gegevens of bescheiden gestaafd en kan dat betoog reeds daarom niet slagen.
In de verklaring van Willems wordt in zijn algemeenheid ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, achtergrond en inhoud van de samenwerking met Altra. Deze verklaring biedt onvoldoende inzicht in de inhoud van het aanbod van outplacement in dit specifieke geval. Het Participatiefonds heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat Altra met het in de vaststellingsovereenkomst opgenomen aanbod en de verklaring van Willems niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij betrokkene een reëel en substantieel aanbod van outplacement heeft gedaan.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Borman w.g. Van Dokkum
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
480-809.