ECLI:NL:RVS:2014:4480

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
201403315/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers in Den Haag

Op 10 december 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van 18 maart 2014, waarbij het college een plaatsingsplan heeft vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) in de wijk Rustenburg te Den Haag. De appellant betwistte de redelijkheid van de aangewezen locatie 30-09 voor de plaatsing van de ORAC's, die zich vlakbij zijn woning zou bevinden. Hij stelde dat de containers te dicht bij zijn slaapkamer zouden komen te staan en dat er geschiktere alternatieve locaties waren.

De Afdeling heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en vastgesteld dat het college bij de vaststelling van het plaatsingsplan de relevante randvoorwaarden in acht heeft genomen. Deze randvoorwaarden omvatten onder andere de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container en de minimale afstand tussen de gevel van de woning en de containers. Het college heeft toegelicht dat de ORAC's op locatie 30-09 zullen worden geplaatst met inachtneming van de vereiste afstand van 1,5 meter tot de gevel.

De Afdeling concludeerde dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om locatie 30-09 aan te wijzen voor de plaatsing van de ORAC's. De door de appellant voorgestelde alternatieve locatie werd door het college als niet geschikter beoordeeld. De Afdeling verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 december 2014.

Uitspraak

201403315/1/A4.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2014 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de wijk Rustenburg (wijk 30) te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. van der Helm en drs. S.F. Lakhichand, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van een plaatsingsplan, in de wijk Rustenburg concrete locaties aangewezen waar ORAC's worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in de plaatsing van drie naast elkaar gelegen ORAC's op locatie 30-09. Deze locatie is gesitueerd naast de woning van [appellant] aan de [locatie].
2. Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn kadervoorstel ‘Ondergrondse inzamelcontainers voor restafval’ met kenmerk RIS 160943 (hierna: de randvoorwaarden), gehanteerd. De randvoorwaarden houden in:
"- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!)
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen (kosten!)
- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.
- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."
3. [appellant] betoogt dat het college locatie 30-09 niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. De ORAC's komen, uitgaande van de uitgezette markering, niet 1,5 meter maar 1,3 meter van de gevel van zijn woning te staan en derhalve vlak bij zijn slaapkamer.
3.1. Het college heeft in de Nota van antwoord op de ingebrachte zienswijzen toegelicht dat bij de plaatsing van de ORAC's altijd rekening wordt gehouden met een minimale afstand van 1,5 meter tussen gevel en ORAC's. Aangezien de ORAC's veelal in parkeervakken of -stroken geplaatst zijn, staan de ORAC's doorgaans niet dichter op de huizen dan geparkeerde auto's. In het verweerschrift heeft het college nader toegelicht dat de ORAC's op locatie 30-09 zullen worden geplaatst in het parkeervak tegenover de blinde muur. Het trottoir bestaat uit 4 tegels van in totaal 1,20 meter breed en de stoepband van 20 centimeter breed. De ORAC's zullen bij het plaatsen een stukje worden opgeschoven, zodat de 1,5 meter afstand vanaf de gevel gehaald wordt, aldus het college.
3.2. Gezien deze toelichting en in aanmerking genomen dat [appellant] geen concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd voor twijfel aan de juistheid daarvan, heeft het college in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van de aanwijzing van locatie 30-09 voor de plaatsing van ORAC's.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de locatie verderop in de Larensestraat, zoals aangegeven op de bij de zienswijze gevoegde plattegrond, geschikter is voor ORAC’s dan locatie 30-09. Deze locatie is breder, heeft een stenen schutting aan weerszijden en in dat gedeelte van de straat wordt slechts aan één kant geparkeerd. Volgens hem heeft het college niet naar deze alternatieve locatie gekeken.
4.1. Het college heeft in de Nota van antwoord toegelicht dat de alternatieve locatie geen verbetering is van het ontwerpplaatsingsplan omdat dit een vergelijkbare locatie is waarbij de ORAC's worden geplaatst ter hoogte van de zijgevel van de bebouwing. In het verweerschrift heeft het college nader toegelicht dat beide locaties zijn opgemeten en dat de alternatieve locatie eveneens 1,4 meter breed is, bezien vanaf de stenen tuinmuur. Dat nabij de alternatieve locatie aan weerszijden een stenen schutting aanwezig is, is volgens het college geen verbetering, omdat bij de vastgestelde locatie zich aan beide kanten van de straat eveneens een blinde muur bevindt. Het college ziet niet in waarom de omstandigheid dat op de alternatieve locatie slechts aan één kant van de straat geparkeerd wordt, een verbetering zou zijn ten opzichte van de vastgestelde locatie.
4.2. Anders dan [appellant] stelt, heeft het college de door hem voorgestelde alternatieve locatie wel in de besluitvorming betrokken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich, gelet op het voorgaande en gegeven de randvoorwaarden, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorgestelde alternatieve locatie niet geschikter is dan de aangewezen locatie 30-09. De door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college locatie 30-09 niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van de ORAC's. Dat inmiddels is gebleken dat de locatie in de Larensestraat ook zal worden gebruikt voor de plaatsing van ORAC's doet daaraan niet af.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Dekker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
563.