201400779/1/A2.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 december 2013 in zaak nr. 12/1238 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 11 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief toegekende kinderopvangtoeslag van [appellante] over het jaar 2008 herzien en op nihil gesteld en de aan [appellante] over de jaren 2009, 2010 en 2011 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 6 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 november 2012 vernietigd, het besluit van 11 september 2012 dat ziet op het toeslagjaar 2008 herroepen en de rechtsgevolgen van het besluit van 6 november 2012, voor zover het de toeslagjaren 2009, 2010 en 2011 betreft, in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. E.J. Joosten, advocaat te Utrecht, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvang verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand, waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 52 (vanaf 2010: eerste lid) geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge het op 1 januari 2010 in werking getreden artikel 56, vierde lid, geschiedt gastouderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder. Bij regeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (vanaf 2010: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst.
Met ingang van 1 augustus 2010 is de citeertitel van de Wet kinderopvang gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met de vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
Met ingang van 1 augustus 2010 is de citeertitel van de Regeling Wet kinderopvang gewijzigd in de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
2. Aan het besluit van 6 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de opvang over de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 op basis van een overeenkomst, bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden en zij verder niet heeft aangetoond dat zij kosten van kinderopvang heeft gehad.
3. In hoger beroep is slechts nog in geschil of de Belastingdienst/Toeslagen de over de jaren 2009, 2010 en 2011 toegekende voorschotten op nihil mocht stellen.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen haar ten onrechte heeft tegengeworpen dat de door haar gesloten overeenkomsten niet aan de in artikelen 11, derde lid, van de Regeling gestelde eisen voldoen, nu die bepalingen betrekking hebben op de administratie van een kindercentrum of gastouderbureau en niet op die van de vraagouder. Verder wordt in de aanhef van de Regeling niet naar artikel 52 of artikel 56 van de Wko verwezen en is de uitleg die de Belastingdienst/Toeslagen aan die bepalingen geeft niet redelijk, omdat niet blijkt dat hij ten behoeve van de aanvragen destijds tijdig, vooraf, informatie heeft verstrekt over vereisten, waaraan de overeenkomst moet voldoen. Nu uit artikel 52 van de Wko slechts volgt dat opvang op basis van een schriftelijke overeenkomst moet plaatsvinden en [appellante] zodanige overeenkomsten heeft overgelegd, heeft zij aan de in de artikel 52 van de Wko gestelde eisen voldaan. Voor zover de overgelegde overeenkomsten wel aan artikel 11 van de Regeling moeten voldoen, doen zij dat, aldus [appellante].
4.1. Anders dan [appellante] aanvoert, is de rechtbank er terecht van uitgegaan dat de overgelegde akten van overeenkomsten de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, dienen te bevatten. Om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag dient de ouder, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2), inzicht te geven in de met het gastouderbureau gemaakte afspraken over de kinderopvang door een akte van overeenkomst over te leggen, waaruit die afspraken blijken. De Belastingdienst/Toeslagen kan aldus onderzoeken of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de overeenkomst die de ouder heeft gesloten.
4.2. De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat de door [appellante] overgelegde aktes van overeenkomsten, die zien op de jaren 2010 en 2011, niet alle gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, bevatten, reeds omdat daarin een wezenlijk onderdeel van de overeenkomst, de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur, niet is vermeld. Dat in de overeenkomsten tussen [appellante] en het gastouderbureau een bepaling is opgenomen waarin staat vermeld dat voor het vaststellen van de hoogte van de vergoeding voor de kinderopvang gebruik gemaakt kan worden van de adviestarieven van het gastouderbureau maakt, anders dan [appellante] stelt, niet dat de overeenkomsten aan de daaraan te stellen eisen voldoen, nu uit deze bepaling niet blijkt welk uurtarief daadwerkelijk is overeengekomen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de kinderopvang de jaren 2010 en 2011 niet op basis van een overeenkomst, bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden en de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag over die jaren terecht op nihil heeft gesteld. Dat de overeenkomsten wel de overige in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling genoemde gegevens bevatten, zoals [appellante] stelt, kan [appellante] niet baten.
4.3. Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door haar overgelegde akte van overeenkomst die ziet op 2008 ook ziet op 2009, nu dit een overeenkomst voor onbepaalde tijd is, kan dit haar reeds niet baten omdat ook in deze overeenkomst de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur niet is vermeld. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat de kinderopvang het jaar 2009 niet op basis van een overeenkomst, bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden en de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag ook over dit jaar terecht op nihil heeft gesteld.
4.4. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
362-735.