201400663/1/A2.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 december 2013 in zaak nr. 13/663 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 11 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] over de jaren 2008, 2009 en 2011 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien en op nihil gesteld, het aan [appellante] over het jaar 2010 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en op € 6.624,00 gesteld en de teveel betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 19 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 19 september 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over het jaar 2010 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en op nihil gesteld en het teveel betaalde voorschot teruggevorderd.
Bij uitspraak van 17 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen de besluiten van 19 december 2012 en 19 september 2013 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. I. de Roos en mr. O. Düzgün, beiden advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam voor die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: het Protocol), heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvang verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand, waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 49 voor 1 januari 2009 en artikel 5 na 1 januari 2009, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 52 (vanaf 2010: eerste lid) geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Met ingang van 1 augustus 2010 is de citeertitel van de Wet kinderopvang gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 16, vijfde lid, van de Awir kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, geschiedt uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming door de Belastingdienst door middel van een bijschrijving op een ten name van de belanghebbende of diens partner bestaande bankrekening, tenzij daartoe door de belanghebbende een andere rekening is aangewezen.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van terugvordering in zijn geheel verschuldigd, indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met de vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
Met ingang van 1 augustus 2010 is de citeertitel van de Regeling Wet kinderopvang gewijzigd in de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de voorschotten kinderopvangtoeslag op nihil gesteld, omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat de opvang over de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 op basis van een overeenkomst, bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden en zij verder niet heeft aangetoond dat zij kosten van kinderopvang heeft gehad.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de opvang geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, ten grondslag lag. De in beroep door haar overgelegde akten van de overeenkomsten vermelden alle in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling opgesomde elementen en voldoen daarmee aan de daaraan te stellen eisen. De rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus [appellante].
3.1. Ter zitting heeft [appellante] desgevraagd verklaard dat de overeenkomsten, waarvan zij op 27 augustus 2012 aan de Belastingdienst/Toeslagen kopieën heeft toegezonden, op schrift zijn gesteld nadat de dienst aan haar kenbaar heeft gemaakt dat de eerder door haar overgelegde overeenkomsten niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Nu de overeenkomsten niet voorafgaand aan de opvang zijn opgesteld, kunnen deze niet aan de opvang ten grondslag hebben gelegen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. De stelling van [appellante] dat de later opgestelde overeenkomsten de door haar met het gastouderbureau gemaakte afspraken weergeven, wat hiervan verder ook zij, doet hieraan niet af. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat, reeds omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat aan de kinderopvang een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, ten grondslag lag, [appellante] over de jaren in geschil geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag.
Het betoog faalt.
4. Uit het vorenstaande volgt dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over de kosten die zij voor de opvang van haar kinderen stelt te hebben gemaakt geen bespreking behoeft.
5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen, door de aan het gastouderbureau uitbetaalde voorschotten van haar terug te vorderen, het door artikel 1 van het Protocol beschermde eigendomsrecht schendt. De voorschotten zijn aan het gastouderbureau uitbetaald. Zij heeft zelf nimmer voorschotten ontvangen, zodat die ook niet van haar kunnen worden teruggevorderd, aldus [appellante].
5.1. De voorschotten kinderopvangtoeslag worden op aanvraag van de belanghebbende aan deze toegekend, in dit geval aan [appellante]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op verzoek van [appellante] de voorschotten door bijschrijving op een rekeningnummer van het gastouderbureau uitbetaald. Die wijze van verstrekken van de voorschotten doet er niet aan af dat de voorschotten aan [appellante] verstrekt zijn ten behoeve van de opvang van haar kinderen. Dat de aan [appellante] verstrekte voorschotten op rekening van een derde zijn betaald, maakt haar situatie daarom niet wezenlijk anders dan wanneer de voorschotten wel aan haar zouden zijn betaald.
Nu de rechtbank voorts terecht heeft overwogen dat aan een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak bestaat, heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] geen eigendom ontnomen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
362-735.