ECLI:NL:RVS:2014:4441

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
201311796/3/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2013. Het college van burgemeester en wethouders van Oss had op 1 mei 2013 een document openbaar gemaakt naar aanleiding van een verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Echter, het college verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit op 15 juli 2013 niet-ontvankelijk. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarop hij hoger beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een tussenuitspraak van 11 juni 2014 geoordeeld dat de rechtbank heeft miskend dat het college [appellant] de mogelijkheid had moeten bieden om een verzuim in de handtekening van zijn gemachtigde te herstellen. Dit gebrek in de procedure leidde tot de conclusie dat het college ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep van [appellant] gegrond was en dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd diende te worden.

In de einduitspraak van 10 december 2014 heeft de Afdeling het besluit van het college van 15 juli 2013 vernietigd en het beroep van [appellant] gegrond verklaard. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant]. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige procedures en de rechten van burgers in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur.

Uitspraak

201311796/3/A3.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2013 in zaak nr. 13/3723 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2013 heeft het college naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur van [appellant] een document openbaar gemaakt.
Bij besluit van 15 juli 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Bij tussenuitspraak van 11 juni 2014 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 9 het gebrek in het besluit van 15 juli 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 1 oktober 2014 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 1 mei 2013 gegrond verklaard en alsnog een aantal gegevens openbaar gemaakt.
Bij brief van 8 oktober 2014 is [appellant] in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over dat besluit naar voren te brengen. [appellant] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb heeft de Afdeling bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak is geoordeeld dat de rechtbank heeft miskend dat het college [appellant] de mogelijkheid had moeten bieden om het door hem geconstateerde verzuim in de handtekening van de machtiging die zijn gemachtigde, mr. J. van Gemert, in bezwaar heeft verstrekt, te herstellen. Omdat het college [appellant] niet deze herstelmogelijkheid heeft geboden, heeft het college ten onrechte het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. Gelet op het oordeel dat is gegeven in de tussenuitspraak, is het hoger beroep van [appellant]d gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van de [appellant] tegen het besluit van 15 juli 2013 gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 6:6 van de Awb vernietigen.
3. [appellant] heeft in zijn zienswijze te kennen gegeven dat hij zich met het besluit van 1 oktober 2014 kan verenigen. Gelet hierop moet het van rechtswege ontstane beroep van [appellant] geacht worden te zijn ingetrokken.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Nu het in het besluit van 1 oktober 2014 een proceskostenvergoeding heeft toegekend voor de behandeling van het bezwaar, wordt alleen een proceskostenvergoeding toegekend voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2013 in zaak nr. 13/3723;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss van 15 juli 2013, kenmerk GMCO/WE;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oss tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oss aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 399,00 (zegge: driehonderdnegenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Reuveny
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
622.