ECLI:NL:RVS:2014:4392

Raad van State

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
201402856/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor lang parkeren ten behoeve van Schiphol

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante sub 1] en anderen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 17 maart 2014 het beroep ongegrond verklaarde tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer om een omgevingsvergunning te verlenen voor een project dat voorziet in lang parkeren ten behoeve van Schiphol. Het college had op 22 juli 2013 besloten om de vergunning te weigeren, omdat het project in strijd zou zijn met het bestemmingsplan 'Cruquius 2009'. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geweigerd de vergunning te verlenen, omdat de voorgenomen bedrijfsactiviteit niet was opgenomen in de Lijst van Bedrijfstypen die bij het bestemmingsplan hoort.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2014 werd het hoger beroep behandeld. [appellante sub 1] en anderen stelden dat de rechtbank had miskend dat er van rechtswege een omgevingsvergunning was ontstaan, omdat het college niet tijdig had beslist op de aanvraag. Ze voerden aan dat het project in overeenstemming was met de bestemmingsomschrijving in het bestemmingsplan, omdat parkeren was toegestaan zonder dat het ondergeschikt moest zijn aan andere bedrijfsactiviteiten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat het project in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de bedrijfsactiviteit van het bieden van parkeergelegenheid niet was opgenomen in de Lijst van Bedrijfstypen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht geen grond had gevonden voor het oordeel dat er van rechtswege een omgevingsvergunning was ontstaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201402856/1/A1.
Datum uitspraak: 3 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Cruquius, gemeente Haarlemmermeer,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. mr. D. Sluis, curator in het faillissement van [appellante sub 1], te Haarlem
(hierna: [appellante sub 1] en anderen),
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 maart 2014 in zaak nr. 13/3791 in het geding tussen:
[appellante sub 1] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2013 heeft het college geweigerd [appellante sub 1] een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een voorziening voor lang parkeren ten behoeve van Schiphol (hierna: het project) op het perceel [locatie] te Cruquius.
Bij uitspraak van 17 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellante sub 1] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2014, waar [appellante sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 2], directeur, bijgestaan door mr. W. van Galen, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door C.J. Dam en B. Koç, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het project voorziet volgens de aanvraag in het aanbrengen van een asfaltverharding ten behoeve van lang parkeren voor Schiphol, het plaatsen van hekwerken, lichtmasten, een abri, een portakabin en een toegangspoort, alsmede het realiseren van een uitweg ten behoeve van het parkeerterrein.
Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd, omdat het zich op het standpunt stelt dat het project in strijd is met de voorschriften van het geldende bestemmingsplan "Cruquius 2009" en het niet bereid is om ten behoeve van het project medewerking te verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Cruquius 2009" rust op de gronden waarop het project is voorzien de bestemming "Bedrijventerrein 3".
Ingevolge artikel 7.1 van de planvoorschriften, zijn de voor "Bedrijventerrein 3" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijfsactiviteiten die vallen in ten hoogste categorie 3.2 van de Lijst van Bedrijfstypen behorende bij het bestemmingsplan, (…);
b. ondersteunende detailhandel;
c. wegen;
d. nutsvoorzieningen;
e. parkeren;
f. groen;
g. water.
met daarbij behorend(e):
h. verhardingen.
3. [appellante sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat voor het project van rechtswege een omgevingsvergunning is ontstaan, nu niet tijdig, als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), op de aanvraag is besloten. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is volgens hen het project in overeenstemming met de bestemmingsomschrijving in artikel 7.1 van de planvoorschriften. Zij voeren daartoe aan dat parkeren ingevolge die bestemmingsomschrijving is toegestaan, waarbij niet is bepaald dat het parkeren ondergeschikt moet zijn aan de op de gronden toegelaten bedrijfsactiviteiten. Ook wordt in de bestemmingsomschrijving geen onderscheid gemaakt tussen hoofd- en ondergeschikte doeleinden, aldus [appellante sub 1] en anderen.
3.1. Ingevolge artikel 3:10, eerste lid, van de Awb, is afdeling 3.4 van die wet van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.
Ingevolge het vierde lid, is, indien afdeling 3.4 van toepassing is op de voorbereiding van een besluit, paragraaf 4.1.3.3 niet van toepassing.
Ingevolge artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb, is, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of artikel 2.12, tweede lid.
3.2. Niet in geschil is dat de voorgenomen bedrijfsactiviteit waarin het project voorziet, te weten het bieden van parkeergelegenheid ten behoeve van langdurig parkeren voor Schiphol, niet is opgenomen in de bij het bestemmingsplan behorende Lijst van Bedrijfstypen als bedoeld in artikel 7.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften.
De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het project niettemin passend is in het bestemmingsplan. Daarbij wordt voorop gesteld dat het project voorziet in een bedrijfsactiviteit, en dat voor de ter plaatse toegestane bedrijfsactiviteiten geldt dat deze moeten vallen binnen ten hoogste categorie 3.2 van de Lijst van Bedrijfstypen, behorend bij het bestemmingsplan. Zoals hiervoor reeds is overwogen, komt de onderhavige bedrijfsactiviteit op de Lijst van Bedrijfstypen niet voor, zodat deze reeds daarom niet is toegestaan. Dat de bedrijfsactiviteit in dit geval bestaat uit het bieden van een voorziening voor parkeren, welke functie ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder e, voor de gronden is toegelaten, maakt dit niet anders. Die omstandigheid neemt immers niet weg dat, nu het bieden van parkeergelegenheid in dit geval bedrijfsmatig gebeurt, voor die bedrijfsactiviteit de in artikel 7.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften vermelde eis geldt. Daaraan is niet voldaan. Het project is daarom in strijd met het bestemmingsplan.
Hetgeen [appellante sub 1] en anderen daar voorts nog tegen hebben aangevoerd, te weten dat de gemeenteraad in 2013 andere bestemmingsplannen heeft vastgesteld waarin, in tegenstelling tot in het bestemmingsplan "Cruquius 2009", wel uitdrukkelijk is bepaald dat de functie parkeren een aan de toegelaten bedrijfsactiviteiten ondergeschikte functie is, leidt niet tot een ander oordeel. Ook die omstandigheid doet er immers niet aan af dat voor bedrijfsactiviteiten, waarvan hier sprake is, de in artikel 7.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften gestelde eis geldt.
Het ter zitting door [appellant sub 2] en Van der Putten en anderen in dit verband gedane beroep op de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2012 (in zaak nr. 201202349/1/A1), baat hen evenmin. De omstandigheid dat in die zaak is geoordeeld dat nu het begrip "wonen" in het bestemmingsplan niet is gedefinieerd, ervan uit moet worden gegaan dat onder de bestemming "Wonen" diverse woonvormen zijn toegestaan, biedt geen steun voor het standpunt van [appellant sub 2] en
Van der Putten en anderen dat in deze zaak onder de ter plaatse geldende bestemming "Bedrijventerrein 3", de toegelaten functie "parkeren" tevens moet worden geacht het bedrijfsmatig aanbieden van parkeergelegenheid te omvatten. Zoals hiervoor reeds is overwogen, betreft dat een bedrijfsactiviteit als bedoeld in artikel 7.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften.
3.3. Nu het project in strijd is met het bestemmingsplan, diende het besluit op de aanvraag met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid, zoals ook is gebeurd. Paragraaf 4.1.3.3 van de Awb, waarvan artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb, deel uitmaakt, is daarom niet van toepassing. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat voor het project van rechtswege een omgevingsvergunning is ontstaan.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014
641.