201402953/1/A3.
Datum uitspraak: 3 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 februari 2014 in zaak nr. 13/7761 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2013 heeft de burgemeester een machtiging tot binnentreden afgegeven.
Bij besluit van 12 juni 2013 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.R. Bissessur, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door R. Vingerling, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12 van de Grondwet is het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: de Awbi) is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, is, voor zover de wet niet anders bepaalt, de burgemeester bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden in een woning gelegen binnen zijn gemeente voor andere doeleinden dan strafvordering.
2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 januari 2013 in zaak nr. 201200083/1) vloeit uit artikel 12 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Awbi, voort dat het grondrecht strekkende tot de onschendbaarheid van de woning alleen aan de bewoner van een woning toekomt. De belangen van derden, met inbegrip van de eigenaar, niet zijnde bewoner, zullen in beginsel niet, behoudens bijzondere omstandigheden, rechtstreeks betrokken zijn bij de verlening van een machtiging krachtens artikel 3, tweede lid, van de Awbi.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij geen belanghebbende is. Hij voert daartoe aan dat er bijzondere omstandigheden zijn. Hij is geen commerciële verhuurder, maar heeft de woning bij het overlijden van zijn moeder in 2011 geërfd. Bovendien liet hij ten tijde van de verlening van de machtiging de woning opknappen, waarna hij er zelf wil gaan wonen. Tot slot stelt [appellant] dat de burgemeester hiervan op de hoogte was en de correspondentie steeds aan hem heeft gericht.
3.1. Niet in geschil is dat [appellant] op het moment van de verlening van de machtiging de woning niet bewoonde, maar woonde op een adres in Vlaardingen. De door [appellant] genoemde omstandigheden zijn geen bijzondere omstandigheden, nu deze niet maken dat hij gelijk te stellen is met een bewoner wiens belang rechtstreeks bij de verlening van de machtiging is betrokken.
De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat de burgemeester [appellant] terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. Nu [appellant] geen belanghebbende is bij de verlening van de machtiging, behoeft hetgeen voor het overige door hem in het hogerberoepschrift is aangevoerd geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014
382-819.