201404139/1/A1.
Datum uitspraak: 3 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Breda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 april 2014 in zaak nr. 13/5114 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2013 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een woning op het perceel [locatie] te Breda (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 augustus 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2014, waar [appellant A] en [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door T.Y. van Term, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan strekt tot uitbreiding van de woning op het perceel. De beoogde goothoogte van de woning zal aan de voorzijde 3,75 m en aan de achterzijde 6,20 m bedragen. De beoogde bouwhoogte van de woning is 6,90 m, overeenkomstig de bouwhoogte van de huidige woning.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Tuinzigt-Westerpark" rust op het perceel de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 15.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 15.2.1, onder f, mag het bebouwingspercentage van aaneengesloten woningen niet meer bedragen dan 60%.
Ingevolge artikel 15.2.3, onder e, mogen de goot- en bouwhoogte van aanbouwen respectievelijk maximaal 3 m en 5 m bedragen.
3. Het bouwplan is wat de goothoogte betreft in strijd met artikel 15.2.3., onder e, van de planvoorschriften. Verder wordt door realisering van het bouwplan 72,8% van het perceel bebouwd, hetgeen in strijd is met artikel 15.2.1, onder f, van de planvoorschriften.
Het college heeft daarom met toepassing van artikel 2.12, eerst lid, aanhef en onderdeel a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, onder a, van het Besluit omgevingsrecht voor het bouwplan omgevingsvergunning verleend.
4. [appellant] betoogt dat het college de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen.
Hij voert daartoe aan dat realisering van het bouwplan leidt tot een onevenredige aantasting van het uitzicht vanuit en de zonlichttoetreding op zijn perceel.
4.1. [appellant] heeft deze gronden ook in beroep aangevoerd.
Hij heeft evenwel geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van deze gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, bestaat dan ook geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014
543.