201405266/3/R6.
Datum uitspraak: 24 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van:
de raad van de gemeente Olst-Wijhe,
verzoeker,
om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) van de in de uitspraak van de voorzitter (hierna: voorzieningenrechter) van 20 augustus 2014, in zaak nr. 201405266/2/R1, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen onder meer:
1. [wederpartij sub 1], wonend te Welsum, gemeente Olst-Wijhe,
2. [wederpartij sub 2], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B] (hierna: de maatschap), gevestigd, onderscheidenlijk beiden wonend te Welsum, gemeente Olst-Wijhe,
en
de raad van de gemeente Olst-Wijhe,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 20 augustus 2014, in zaak nr. 201405266/2/R6, heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Olst-Wijhe van 26 mei 2014, waarbij het bestemmingsplan "Welsum Noordwestelijke Ontwikkeling" is vastgesteld, gedeeltelijk geschorst.
De raad heeft de voorzieningenrechter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 november 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door M. Korte, ing. A. Kuiper en ing. H. Rohaan, allen werkzaam bij de gemeente, drs. A. Alberts, werkzaam bij Ecogroen en drs. H.P.T. Ullenbroeck, werkzaam bij Arcadis, [wederpartij sub 1], bijgestaan door mr. S.M. van der Zwan, advocaat te Dieren en de maatschap, vertegenwoordigd door ing. G.J. Nap, werkzaam bij VanWestreenen, adviseurs voor het buitengebied, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [belanghebbende A], [belanghebbende B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende A]), [belanghebbende C], [belanghebbende D], [belanghebbende E] en [belanghebbende F], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.J. van Zwieten de Blom, advocaat te Deventer.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
Ingevolge het tweede lid kan een belanghebbende die door de voorlopige voorziening rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, een verzoek om opheffing of wijziging doen.
3. Bij uitspraak van 20 augustus 2014 is het bestemmingsplan geschorst, omdat de voorzieningenrechter betwijfelde of de raad ervan heeft mogen uitgaan dat op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan, als gevolg waarvan de stikstofdepositie zal toenemen, significante gevolgen kan hebben op het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden IJssel". Hierbij heeft de voorzieningenrechter van belang geacht dat de conclusie uit de door Ecogroen opgestelde Natuurtoets van 25 juli 2013 dat op grond van de afstand en de aard van de ingreep er geen schade aan kwalificerende soorten of habitats te verwachten is, niet met enige berekeningen is onderbouwd.
4. Naar aanleiding van de uitspraak van 20 augustus 2014 heeft de raad door Ecogroen een onderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen van het plan op het Natura 2000-gebied. De resultaten daarvan zijn opgenomen in het rapport "Bepaling effecten stikstofdepositie Welsum noordwestelijke ontwikkeling" van 15 september 2014. De raad heeft dit rapport ten grondslag gelegd aan zijn verzoek.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat de raad mogelijk alsnog heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht ten aanzien van de gevolgen van het plan op het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden IJssel". Dit betekent echter niet dat geen twijfel meer bestaat over de rechtmatigheid van het besluit, nu ook de overige door partijen aangevoerde beroepsgronden met betrekking tot onder meer de Omgevingsverordening Overijssel aanleiding geven om over de rechtmatigheid van het besluit te twijfelen. Gelet op deze gerezen twijfel en de complexiteit van de betogen, vergt de beoordeling van die beroepsgronden nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent.
De vraag of vooruitlopend op die beoordeling de getroffen voorlopige voorziening moet worden opgeheven, zal dan ook worden beantwoord aan de hand van de belangenafweging. Het belang van de maatschap is gelegen in de gevreesde beperking van haar uitbreidingsmogelijkheden. Het belang van [wederpartij sub 1] en [belanghebbende A] is gelegen in het gevrijwaard blijven van de voorziene woningen gelet op hun woon- en leefklimaat. Tegenover de belangen van de maatschap, [wederpartij sub 1] en [belanghebbende A] staan de belangen van de raad, [belanghebbende F] en de toekomstige bewoners om duidelijkheid te verkrijgen omtrent de spoedige verlening van de omgevingsvergunning en daarmee de mogelijke aanvang van de bouw van de voorziene woningen.
De voorzieningenrechter acht de belangen van de maatschap, [wederpartij sub 1] en [belanghebbende A] bij het geschorst laten van het besluit ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen groter dan de belangen van de raad en andere belanghebbenden om reeds nu meer duidelijkheid te hebben omtrent de spoedige verlening van de omgevingsvergunning en daarmee de mogelijke aanvang van de bouw van de voorziene woningen. De voorzieningenrechter acht in dit verband mede van belang dat de uitspraak in de hoofdzaak op relatief korte termijn is te verwachten.
De voorzitter ziet in het voorgaande aanleiding om het verzoek om opheffing van de schorsing af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, griffier.
w.g. Hagen w.g. Huszar
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2014
533-763.